-
1 ontwrichten
1 [uit zijn verband rukken] désorganiser2 [m.b.t. ledematen] désarticuler♦voorbeelden:onze gehele samenleving is ontwricht • notre société est complètement disloquéegeestelijk ontwricht • désaxéhij heeft zijn been ontwricht • il s'est démis la jambe -
2 ontwrichten
1 [uit zijn verband rukken] disrupt2 [met betrekking tot ledematen] dislocate♦voorbeelden:onze gehele samenleving is ontwricht • our entire society is disrupted〈 figuurlijk〉 geestelijk ontwricht • unbalanced, deranged -
3 ontwrichten
вывихнуть; расстроить; расшатать, подорвать, развалить, привести к разрухе* * *(t)вывихнуть ( конечность); перен. расстроить* * *гл.1) общ. вывихнуть, расшатывать, расстраивать2) экон. подоврать -
4 ontwrichten
v. dislocate, disjoint, disrupt, disorganize, unhinge, put out, luxate -
5 ontwrichten
ww1) désorganiser, détraquer2) déboîter, disloquer, désarticuler [membres] -
6 ontwrichten
• to dislocate -
7 een huishouden ontwrichten
een huishouden ontwrichten -
8 вывихнуть
ontwrichten, verrekken -
9 to dislocate
ontwrichtenverschuiven -
10 disloquer
disloquer [dieslokkee]1 in stukken uiteen doen vallen ⇒ uit elkaar halen, uit elkaar rukken2 verbrokkelen ⇒ verspreiden, ontbinden♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v2) verbrokkelen, ontbinden3) ontwrichten2. se disloquerv -
11 buckle
n. gesp; uitsteeksel--------v. kromtrekken; wankelen, bezwijken; (vast)gespen, aangespen, ontwrichtenbuckle1[ bukl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gesp————————buckle21 met een gesp sluiten/vastzitten ⇒ aangegespt (kunnen) worden2 kromtrekken ⇒ ontzetten, ontwricht raken3 wankelen ⇒ wijken, bezwijken♦voorbeelden:the ends of this necklace buckle together at the back • de uiteinden van deze ketting zitten van achter met een sluiting vast3 despite our efforts we buckled under their attack • ondanks onze inspanningen wankelden we onder hun aanval→ buckle to buckle to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)gespen ⇒ aangespen, omgespen2 ontwrichten ⇒ ontzetten, (uit/ver)buigen♦voorbeelden:1 buckle up a belt • een riem omdoen/gespen -
12 disjoint
v. ontwrichten[ disdzjojnt] -
13 démancher
démancher [deemãsĵee]♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
14 démettre
démettre [deemetr]♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
15 zersetzen
zersetzen♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 die Gesellschaft moralisch zersetzen • de maatschappij moreel ondermijnen, ontwrichten1 vergaan, uiteenvallen ⇒ 〈 figuurlijk〉 zich ondermijnen, ontwrichten -
16 вывихнуть
-
17 подоврать
v1) gener. de lucht in laten vliegen, laten ontploffen, opblazen(met springstof), een knauw geven(gezondheid, positie), ondermijnen(gezondheid, autoriteit), slopen(krachten)2) econ. ontwrichten -
18 расстраивать
vgener. hinderen, ontstemmen, frustreren, ontwrichten, schokken, verijdelen -
19 расшатывать
vgener. ontwrichten -
20 contort
v. vervalsen; verbuigen[ kənto:t]1 verwrongen/ontwricht/ontzet raken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verwringen ⇒ vertrekken, ontwrichten
Страницы