-
1 slop over
overstromen -
2 overflowing
overstromenoverstroming -
3 deluge
n. zondvloed, watervloed--------v. overstromendeluge1[ deljoe:dzj]I 〈eigennaam; Deluge; the〉————————deluge2〈 werkwoord〉 -
4 overrun
n. invasie; verspreiding; winst (van een oorlog); overstroming; een overvloed--------v. veroveren; overstromen; in overvloed afdrukkenoverrun1〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉————————overrun21 overstromenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overstromen 〈 ook figuurlijk〉 -
5 drown
v. verdrinken; onderdompelen; overstromen[ draun]2 (doen) overstromen ⇒ onder water zetten, (rijkelijk) overspoelen; 〈 figuurlijk〉 overstemmen, overstelpen♦voorbeelden:2 drown out • overstemmen, overschreeuwen -
6 flood
n. vloed, stroom; overstroming--------v. (over)stromen; buiten zijn oevers treden; (doen) overstromenflood1[ flud] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vloed2 uitstorting ⇒ stroom, vloed♦voorbeelden:flood of light • zee van lichtflood of rain • stortregenflood of reactions • stortvloed van reacties————————flood2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:they were flooded out • ze werden door het water (uit hun huis) verdrevenwe were flooded (out) with letters • we werden bedolven onder de brieven -
7 overflow
n. overvloeien (ook in computers); overvloed; te veel; (in computers) overvloeien, een storing waarbij het programma meer informatie vasthoudt dan het in het geheugen kan opslaan (informatie overloop)--------v. overlopen; overstromen; opvullen; overvloeienoverflow1————————overflow2〈 werkwoord〉 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden: -
8 slop
n. gezwijmel; waterige soep, slappe kost; varkensvoer; vuil waswater--------v. (neer)plassen; kwakken; plassen; overstromen; sentimenteel doen; sloffen; overlopen van sentimentslop1[ slop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slop23 sloffen♦voorbeelden:slop out • toiletemmers leegmakenslop over someone • walgelijk sentimenteel doen tegen iemand -
9 spill
n. (stort)bui; val, tuimeling; fidibus: opgerold papiertje om sigaar mee aan te steken--------v. morsen; overlopen; verklikkenspill1[ spil]1 val(partij) ⇒ tuimeling, duik2 vlek3 stukje papier/hout 〈 om lamp, kachel aan te steken〉♦voorbeelden:have/take a spill • vallen, een smak maken————————spill21 overlopen ⇒ overstromen, uitstromen♦voorbeelden:the classes spilled out into the streets • de klassen stroomden naar buiten de straat opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen overlopen ⇒ laten overstromen/uitstromen; morsen (met); omgooien, (ver)spillen♦voorbeelden: -
10 submerge
v. (doen) duiken; (doen) zinken, overstromen[ səbmə:dzj]2 (doen) zinken ⇒ (doen) ondergaan, overstromen♦voorbeelden:3 submerged in thought • in gepeins/gedachten verzonken -
11 swamp
n. moeras--------v. overstromenswamp1[ swomp] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————swamp2〈 werkwoord〉2 doen onderlopen ⇒ onder water doen lopen, overstromen3 overstelpen ⇒ bedelven, overspoelen♦voorbeelden:3 swamp with work/letters • bedelven onder het werk/de brieven -
12 float
n. drijvend voorwerp, vlot, boei; drijflichaam; luchttank (bij vliegtuig voor het drijven op water)--------v. drijven, laten drijven; laten varen; zweven; stichten, oprichten; op de beurs verkopenfloat1[ floot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 drijvend voorwerp ⇒ vlot, boei, dobber4 geldbedrag ⇒ contanten, kleingeld————————float23 zweven♦voorbeelden:the scene floated before my eye • het tafereel zweefde me voor de ogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉6 in omloop brengen ⇒ voorstellen, rondvertellen♦voorbeelden:float a rumour • praatjes in de wereld brengen -
13 inundate
v. onder water zetten; overstromen[ innəndeet] -
14 invade
v. binnendringen; bemoeien met; in de rede vallen; overtreden[ inveed]1 binnenvallen ⇒ een inval doen in, binnendringen -
15 overwhelm
v. overweldigen; overgeven; onderdrukken; schokken; ontzetten; overlopen, overstromen[ oovəwelm]♦voorbeelden:overwhelmed with grief • door leed overmand -
16 run over
(in gedachten) nagaan, doorlópen; overrijdenrun over♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 doornemen ⇒ nakijken, repeteren -
17 spillage
n. het verspillen/morsen/overstromen; lozing (bv van olie op zee)[ spillidzj] -
18 wash
adj. kan gewassen worden--------n. was; wassen; afwas; schoonmaak; wasmiddel; laag; golfslag--------v. wassen; schoonmaken; afwassen; overstromen; overtrekken (met verf)wash1[ wosj]2 vieze, waterige troep ⇒ slootwater, slappe thee♦voorbeelden:have a wash • zich wassen♦voorbeelden:1 golfslag♦voorbeelden:————————wash2♦voorbeelden:it won't wash with him • hij zal het niet geloventhe stain will wash off • de vlek gaat er (in de was) wel uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:wash off • (eraf) wassen -
19 submerse
adj. weggezonken; ondergedompeld--------v. onderdompelen, onder water zetten, overstromen; bedelven; onderduiken; wegzinken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский