-
1 find for someone
find for someone -
2 find
n. vondst; uitvinding--------v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellenfind1[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————find21 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken♦voorbeelden:find against someone • iemands vordering afwijzenfind for someone • iemands vordering toewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden♦voorbeelden:1 pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerikahe was found dead • hij werd dood aangetroffenfind someone out • iemand niet thuis aantreffen2 where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?find someone attractive • iemand aantrekkelijk vindenhe found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vindenshe could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten→ find out find out/ -
3 find a slot for
find a slot for -
4 find a niche for oneself
een plaats voor zichzelf vinden -
5 find a vent for
een uitweg vinden -
6 what
adj. welk, welke--------adv. wat; welk, welke; tot hoever?--------conj. wat--------interj. wat! (uitroep van verwondering)--------n. wat--------pron. wat; elk, welke; in hoeverre?what1[ wot]1 wat♦voorbeelden:1 what's the English for gezellig? • wat is gezellig in het Engels?what the hell/devil/ 〈enz.〉 • wat voor de duivel/drommel/ 〈enz.〉no matter what • hoe dan ookwhat do you call that? • hoe heet dat?〈 informeel〉 what d'you/d'ye call it, what you may call it • hoe-heet-het-ook-weer?, dingesyou were going to do what? • wát ging je doen?books, clothes, records and what have you • boeken, kleren, platen en wat nog allemaal/en dat soort dingenwhat do you think I am? • wat denk je wel dat ik ben?what's it? • hoe heet het ook weer?what of it? • en wat (zou dat) dan nog?what is that to you? • wat heb jij daarmee te maken?what about an ice-cream? • wat zou je denken van een ijsje?what for? • waarom?; waarvoor?, met welk doel?what did he do that for? • waarom deed hij dat?what do you use it for? • waarvoor gebruik je het?what is he/it like? • wat voor iemand/iets is hij/het?〈 slang〉 what's with John? • wat is er met John aan de hand?what if I die? • stel dat ik doodga, wat dan?she won't mind and what if she does? • ze zal het best vinden, en zo niet, wat dan nog?so what? • nou en?, wat dan nog? ook weer?1 wat ⇒ dat(gene) wat, hetgeen♦voorbeelden:what's more • bovendien, meer/erger nogcome what may • wat er ook moge gebeurensay what you will • wat je ook zegtjust what I need • net wat ik nodig heb————————what21 welke (ook) ⇒ die/dat♦voorbeelden:what work we did was worthwhile • het beetje werk dat we deden was de moeite waardII 〈 vragende determinator〉1 welk(e)♦voorbeelden:1 what books do you read? • wat voor boeken lees je?who built what house? • wie heeft welk huis gebouwd?III 〈predeterminator; graadaanduidend; in uitroepen〉♦voorbeelden:1 what colours and what sounds! • wat een kleuren en wat een klanken!what a delicious meal(!) • wat een lekkere maaltijd(!)————————what3〈 tussenwerpsel〉 〈Brits-Engels; verouderd〉1 niet waar ⇒ hé♦voorbeelden:1 he's a funny little fellow, what! • het is een raar mannetje, vind je niet! -
7 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
8 love
n. liefde; genegenheid; geliefde; lieveling; kostbaarheid; nul punten (bij tennis); liefje (in spreektaal)--------v. houden van; liefhebben; genegenheid toedingen; graag willenlove1[ luv]1 liefje♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 be/fall in love with someone • verliefd zijn/worden op iemandplay for love • voor je plezier spelenthere is no love lost between them • ze kunnen elkaar niet zien of luchten1 groeten♦voorbeelden:————————love2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden van ⇒ liefhebben, graag mogen♦voorbeelden:love dearly • innig houden van -
9 match
n. gelijke; opgewassen (zijn; wedstrijd, match; huwelijk; partij; paar, stel; lucifer--------v. aanpassen; passen; een waardige tegenstander; vergelijken; gelijk maken; huwelijken; uithuwelijken; (in computers) het vergelijken van informatiematch1[ mætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 huwelijk5 paar ⇒ koppel, stel (bij elkaar passende zaken)6 lucifer♦voorbeelden:be a match for • opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voorbe more than a match for someone • iemand de baas zijn————————match2♦voorbeelden:1 matching clothes/colours • bij elkaar passende kleren/kleurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 evenaren ⇒ opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voor♦voorbeelden:can you match that? • kan je dat net zo goed doen?they are well matched • zij zijn aan elkaar gewaagdmatch to • in overeenstemming brengen met -
10 place
n. plaats; plaats (in maatschappij, werk etc.); taak--------v. plaatsen; neerzetten; aanstellen; thuisbrengenplace1[ plees]4 stand ⇒ rang, positie♦voorbeelden:come round to my place some time • kom eens (bij mij) langs〈 spreekwoord〉 there's no place like home • zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens2 place of worship • kerk, kapel4 know one's place • zijn plaats kennen/weten♦voorbeelden:fall into place • duidelijk zijnlay/set a place for someone • voor iemand dekken〈 figuurlijk〉 put/keep someone in his (proper) place • iemand op zijn plaats zetten/houdentake your places • neem uw plaatsen inin places • hier en daar————————place2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:place an order for goods • goederen bestellenplace a telephone-call • een telefoongesprek aanvragen -
11 quarter
n. kwart; woonwijk; kwart-dollar; kwart; vierhoek; plaats; streek; genade; windstreek--------v. vierendelen; in vieren delen; in vier gelijke stukken verdelen; kwartieren; opbergenquarter1[ kwo:tə]8 (stads)deel ⇒ wijk, gewest♦voorbeelden:a quarter of an hour • een kwartierhe chose the best quarter of the ox • hij koos het beste kwartier van de osthree quarters of the people voted • driekwart van de mensen stemdeduring the last quarter • in het laatste semesterthis clock also strikes the quarters • deze klok slaat ook de kwartierenit's a quarter past/to eight • het is kwart over/voor achtfrom all quarters of the world • uit alle windstrekenis the wind in that quarter? • waait de wind uit die hoek?♦voorbeelden:♦voorbeelden:find suitable quarters • geschikte huisvesting vindenwell-informed quarters • goed ingelichte kringenmarried quarters • familieverblijventhey took up their quarters • ze sloegen hun tenten op, ze namen hun intrek→ close close/————————quarter2〈 werkwoord〉2 inkwartieren ⇒ logies/huisvesting verschaffen (aan), legeren♦voorbeelden: -
12 ready
adj. klaar, gereed--------interj. klaar!--------v. klaarmakenready1[ reddie] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————ready2〈bijvoeglijk naamwoord; readier〉1 klaar ⇒ gereed, af3 vlug ⇒ rad, gevat♦voorbeelden:ready, steady, go! • klaar? af!¶ ready cash/money • baar geld, kende muntready knowledge • parate kennisready reckoner • rekentabelfind a ready sale • gerede aftrek vindenhe was ready to cry • hij stond op het punt in tranen uit te barsten→ readily readily/————————ready3〈werkwoord; readied〉♦voorbeelden:————————ready4〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
13 way
adv. hoe dan ook; op grote wijze--------n. weg; manier, wijze; kant; richting; afstandway1[ wee]4 richting5 opzicht♦voorbeelden:that's the way (it is/goes) • zo gaat het nu eenmaallose the/one's way • verdwalen, de weg kwijtraken〈 figuurlijk〉 pave the way (for something/someone) • de weg banen/effenen (voor iets/iemand)〈 figuurlijk〉 pay one's way • geen schulden maken, zonder verlies werkenpay one's way through college • zelf zijn universiteitsstudie (kunnen) betalenwork one's way through college • werkstudent zijnway home • thuisreisway in • ingangbetter weather is on the way • er is beter weer op komstwe're on our/the way • we komen eraan, we zijn onderwegout of the way • ver weg, afgelegenout of one's way • niet op de routeway of thinking • denkwijzeto her way of thinking • naar haar mening, volgens haarfall into evil/bad ways • slechte gewoontes krijgengo the right/wrong way about something • iets op de juiste/verkeerde wijze aanpakkendo something a certain way • iets op een bepaalde manier doen〈 figuurlijk〉 find a way • een manier vinden, er raad op wetenhave a way of doing something • er een handje van hebben iets te doenmend one's ways • zijn leven beterenset in one's ways • met vast(geroest)e gewoontesone way and another • alles bij elkaar (genomen)one way or another/the other • op de een of andere manierin its way • in zijn soortin this way • op deze manier, zoit's only his way • zo is hij nu eenmaalthere are no two ways about it • er is geen twijfel (over) mogelijkstep this way, please • hierheen, graagthe other way around/about • andersomin no way • helemaal nietno way better • in geen enkel opzicht beterin more ways than one • in meerdere opzichten6 a long way away/off • een heel eind weg, ver wegyour birthday is still a long way off • je bent nog lang niet jarigall the way • helemaal, tot het (bittere) eindego all the way • het echt doen, met iemand neukenways and means • geldmiddelenhave ways and means of getting something • de juiste wegen weten om iets (gedaan) te krijgenthat's the way of the world • zo gaat het nu eenmaal (in de wereld)cut both ways • goede en slechte gevolgen hebbenget one's (own) way, have (it) one's (own) way • zijn zin krijgen, doen wat men wilgo out of one's/the way to … • zijn (uiterste) best doen om …have a way with elderly people • met ouderen om weten te gaanyou can't have it both ways • óf het een óf het andersee one's way (clear) to doing something • zijn kans schoon zien om iets te doenwind one's way into someone's affections • bij iemand in de gunst proberen te komenby the way • terloops, trouwens, à proposthey had done nothing out of the way • zij hadden niets bijzonders/extreems/verkeerds gedaanany way • in ieder geval, hoe dan ookeither way • hoe dan ook〈Amerikaans-Engels; informeel〉 every which way • overal, in alle hoeken en gaten〈Amerikaans-Engels; informeel〉 no way! • geen sprake van!1 (voort)gang ⇒ snelheid, vaart♦voorbeelden:gather/lose way • vaart krijgen/minderen 〈 van schip〉negotiations are well under way • onderhandelingen zijn in volle ganggive way • toegeven, meegeven 〈 ook figuurlijk〉; wijken, voorrang geven; doorzakken, bezwijkengive way to • toegeven aan, wijken voormake way for • plaats/ruimte maken voorput someone in the way of something • iemand op weg helpen (met iets), iemand aan iets helpenstand in the way • in de weg staanget something out of the way • iets uit de weg ruimen, iets afhandelenput someone out of the way • iemand uit de weg ruimenmake one's (own) way (in life/the world) • in de wereld vooruitkomenhe's by way of being a musician • hij is om zo te zeggen een muzikantby way of Brighton • via Brightonby way of illustration/example • als illustratie/voorbeeld♦voorbeelden:————————way2〈 bijwoord〉1 ver ⇒ lang, een eind♦voorbeelden:1 way back • ver terug, (al) lang geleden〈 Amerikaans-Engels〉 someone from way back • iemand uit een afgelegen gebied/ver verleden -
14 you
pron. jij; U; jullieyou1[ joe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————you22 〈 meervoud〉jullie, u♦voorbeelden:‘You're a fool’ ‘You're another’ • ‘Jij bent een stommeling’ ‘Jij ook’here's to you • op jouw gezondheidI'm Sarah to you • voor jou heet ik Sarah2 what are you two up to? • wat voeren jullie twee uit?→ good good/1 je ⇒ men♦voorbeelden:that's men for you • zo zijn de mannen -
15 only
adj. enig--------adv. slechts, alleen, maar--------conj. maaronly1[ oonlie] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 enig2 best ⇒ (meest) geschikt, juist♦voorbeelden:we were the only people wearing hats • we waren de enigen met een hoed (op)the only thing now is to call the police • het enige wat je nu nog kunt doen, is er de politie bijhalenhis one and only friend • zijn enige echte vriendmy one and only hope • de enige hoop die me nog rest¶ you're not the only pebble on the beach • je bent niet alleen op de wereld; er zijn ook nog anderen te krijgen————————only2〈 bijwoord〉1 slechts ⇒ alleen (maar), maar, enkel♦voorbeelden:1 only think! • stel je voor!I've only just enough money • ik heb maar net genoeg geldshe was only too glad • ze was maar al te blijonly five minutes more • nog vijf minuten, niet meerif and only if • als en alleen alsif only • als … maar, ik wou dat …if only you had come earlier! • was je maar wat vroeger gekomen!if only to/because • al was het alleen maar omwe walked for two hours, only to find out that … • we liepen twee uur, maar enkel om te ontdekken dat …she told me only last week that … • ze vertelde het me vorige week nog dat …he arrived only yesterday • hij arriveerde gisteren pas————————only3〈 voegwoord〉♦voorbeelden:1 I like it, only I cannot afford it • ik vind het mooi, maar ik kan het niet betalenI could have gone, only my mother was ill • ik had kunnen gaan als mijn moeder niet ziek was geweestI would have phoned, only I didn't know your number • ik zou gebeld hebben maar ik had je nummer niet -
16 slot
n. groef, geul, gleuf; plaatsje, ruimte, zendtijd (comp.) gleuf voor programmeerkaartverbinding; gunstige schietpositie--------v. een gleuf of sponning maken in-slot1[ slot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 groef ⇒ geul, gleuf♦voorbeelden:————————slot2〈werkwoord; slotted〉1 een gleuf/gleuven maken in
См. также в других словарях:
find for sb — (US find in sb s favor) ► LAW to decide in a court of law that someone is right: »The employment tribunal found in my favour, and I received compensation for losing my job. Main Entry: ↑find … Financial and business terms
find for — (or find in favor of) Law (of a court) make a decision in favor of or judge to be innocent a jury found for the plaintiff … Useful english dictionary
find for somebody — ˈfind for/against sb derived no passive (law) to make a decision in favour of/against sb in a court case • The jury found for the defendant. Main entry: ↑findderived … Useful english dictionary
find — [faɪnd] verb found PTandPP [faʊnd] [transitive] 1. if you find work or employment, you get a job or some work. If you find someone to do a job, you employ them to do that job: • Karen found a job with a major travel company after she completed… … Financial and business terms
find — find утилита поиска файлов, используемая в UNIX‐подобных операционных системах. Может производить поиск в одном или нескольких каталогах с использованием критериев, заданных пользователем. По умолчанию, find возвращает все файлы в рабочей… … Википедия
Find — Find, v. i. (Law) To determine an issue of fact, and to declare such a determination to a court; as, the jury find for the plaintiff. Burrill. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
find against somebody — ˈfind for/against sb derived no passive (law) to make a decision in favour of/against sb in a court case • The jury found for the defendant. Main entry: ↑findderived … Useful english dictionary
find — find1 W1S1 [faınd] v past tense and past participle found [faund] [T] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(get by searching)¦ 2¦(see by chance)¦ 3¦(discover state of somebody/something)¦ 4¦(do something without meaning to)¦ 5¦(learn something by study)¦ 6¦(think/feel)¦… … Dictionary of contemporary English
find out — verb 1. establish after a calculation, investigation, experiment, survey, or study (Freq. 33) find the product of two numbers The physicist who found the elusive particle won the Nobel Prize • Syn: ↑determine, ↑find, ↑ascertain • Der … Useful english dictionary
find — I n. 1) an archeological find 2) a lucky; rare find II v. 1) (C) find an interesting book for me; or: find me an interesting book 2) (legal) (d; intr.) ( to decide ) to find against; for (to find for the plaintiff) 3) (D; tr.) ( to discover ) to… … Combinatory dictionary
find — 1 /faInd/ past tense and past participle found /faUnd/ verb (T) 1 BY SEARCHING to discover or see something that you have been searching for : I can t find the car keys. | Let s hope we can find a parking space. | No one has found a solution to… … Longman dictionary of contemporary English