-
1 zich werpen op
s'élancer -
2 iets van zich werpen
iets van zich werpenrejeter qc. -
3 werpen
1 [gooien] jeter2 [baren] mettre bas♦voorbeelden:1 gretige blikken werpen op iets • dévorer qc. du regardbommen op een stad werpen • bombarder une villetwaalf (ogen) werpen • amener le douze〈 figuurlijk〉 zich op iets werpen • se jeter sur qc.met dobbelstenen werpen • jeter les désiets over een muur werpen • lancer qc. par-dessus un mur〈 figuurlijk〉 iets van zich werpen • rejeter qc. -
4 zich aan de voeten van iemand werpen
zich aan de voeten van iemand werpense jeter au pieds de qn.Deens-Russisch woordenboek > zich aan de voeten van iemand werpen
-
5 zich met enthousiasme op een taak werpen
zich met enthousiasme op een taak werpenDeens-Russisch woordenboek > zich met enthousiasme op een taak werpen
-
6 zich op iets werpen
zich op iets werpense jeter sur qc. -
7 zich ter aarde werpen
-
8 afwerpen
1 [afdoen] enlever2 [van zich werpen] rejeter3 [voortbrengen, opleveren] produire4 [naar beneden werpen] jeter en bas♦voorbeelden:1 een gevoel van ongerustheid niet van zich kunnen afwerpen • ne pas pouvoir se défaire d'un sentiment d'inquiétudeeen mantel afwerpen • enlever (négligemment) un manteau→ link=masker maskereen ongewenste bezoeker de trap afwerpen • jeter un visiteur indésirable en bas de l'escalier -
9 voet
♦voorbeelden:1 op voet van gelijkheid met iemand omgaan • traiter qn. d'égal à égalde voet van een glas • le pied d'un verreop blote voeten • pieds nusop gelijke voet stellen • mettre sur le même planze staan op gespannen voet • leurs rapports sont tendusop gespannen voet met iemand staan • être à conteaux tirés avec qn.zij staan op goede voet met elkaar • ils sont en bons termesop grote voet leven • vivre sur un grand piedop kleine voet leven • vivre chichementop staande voet • sur-le-champop vertrouwelijke voet staan met iemand • être intime avec qn.iemand op vrije voeten stellen • mettre qn. en libertéiemand de voeten lichten • faire un croche-pied à qn. 〈 ook figuurlijk〉iemand de voet dwars zetten • mettre des bâtons dans les roues à qn.aan iemands voeten liggen • 〈 ook figuurlijk〉 être aux pieds de qn.zich aan de voeten van iemand werpen • se jeter au pieds de qn.voet aan wal zetten • mettre pied à terreaan de voet van een berg • au pied d'une montagne〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iemands voeten spelen • se ficher de qn.onder de voet gelopen worden • être piétinéop de oude, dezelfde voet voortgaan • continuer de la même façoniemand op de voet volgen • emboîter le pas à qn.de gebeurtenissen op de voet volgen • suivre les événements de prèsde zaken op dezelfde voet voortzetten • continuer les affaires de la même façonop voet van oorlog • sur le pied de guerreop voet van vrede • en paixop voet van gelijkheid • sur un pied d'égalitéte voet gaan • aller à piedmet iets uit de voeten kunnen • être dépanné par qc.voet voor voet • pas à pas〈 figuurlijk〉 iemand iets voor de voeten gooien, werpen • jeter qc. à la tête de qn.iemand voor de voeten komen • se jeter dans les jambes de qn.iemand voor de voeten lopen • être dans les jambes de qn.met een voet in het graf staan • avoir un pied dans la tombede zieke kan geen voet verzetten • le malade ne peut (pas) mettre un pied devant l'autreik kan geen voet verzetten of hij bemoeit zich er mee • je ne peux pas bouger le petit doigt sans qu'il s'en mêlegeen voet buiten de deur zetten • ne pas mettre le nez dehorsik zet daar geen voet meer in huis • je ne mettrai plus les pieds chez euxgeen voet wijken • ne pas céder d'un poucegeen voet aan de grond krijgen • ne pas réussir à prendre pied→ link=grond grond -
10 opwerpen
1 [omhoog werpen] lancer3 [doen verrijzen] éleverII 〈wederkerend werkwoord; zich opwerpen〉1 [zich maken tot] se faire♦voorbeelden:zich opwerpen als • s'ériger en -
11 spiegelen
1 [reflecteren] réfléchir2 [lichtstralen in een richting werpen] faire réfléchir3 [m.b.t. kledingstukken] être lustré♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich spiegelen〉1 [zich bekijken, teruggekaatst worden] se refléter2 [+ aan][een voorbeeld nemen] s'inspirer (de)♦voorbeelden:2 〈 spreekwoord〉 wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht • bien se châtie qui par autrui se châtie -
12 slingeren
1 [zwaaien] osciller2 [zigzaggen] zigzaguer3 [zwaaiende beweging maken] balancer4 [ordeloos neergelegd zijn] traîner5 [kronkelen] serpenter♦voorbeelden:met de fiets slingeren • zigzaguer en vélode auto slingerde over de straat • la voiture zigzaguait dans la ruehij slingert als iemand die dronken is • il titube comme un ivrogneII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [met een zwaai werpen] lancer2 [zwaaiende beweging doen maken] agiter3 [winden om] enrouler4 [met een slinger voortbewegen] lancer avec une fronde♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 tussen vrees en hoop heen en weer geslingerd worden • osciller entre la crainte et l'espoirIII 〈wederkerend werkwoord; zich slingeren〉1 [kronkelen] serpenter2 [+ om][zich om een voorwerp kronkelen] s'enrouler (autour de)♦voorbeelden: -
13 aarde
♦voorbeelden:in goede aarde vallen • être bien accueilliop aarde zijn, verkeren • rester sur terrehier op aarde • ici-basde ogen ter aarde slaan • baisser les yeuxter aarde bestellen • inhumeriemand ter aarde werpen • terrasser qn.zich ter aarde werpen • se prosterner -
14 boos
♦voorbeelden:1 een boze blik op iemand werpen • jeter un regard furieux sur qn.boos blijven op iemand • continuer à bouder qn.zich boos maken • se mettre en colèreje moet niet boos worden • ne te fâche pasvreselijk boos worden • se fâcher tout rougezich boos maken om iets • s'énerver à propos de qc.hij is boos op zichzelf • il est mécontent de luiboos worden op iemand • se mettre en colère contre qn.ze zijn boos op elkaar • ils sont fâchésboos zijn over iets • être fâché de qc. -
15 enthousiasme
♦voorbeelden: -
16 neerwerpen
-
17 schieten
1 [een schot lossen] tirer2 [sport en spel] faire du tir3 [uitbotten] pousser5 [+ laten][niet langer tegenhouden] lâcher6 [plotseling vallen] tomber♦voorbeelden:dat geweer schiet ver • ce fusil a une longue portéeop een schijf schieten • tirer sur une cibleop iemand schieten • tirer sur qn.een humeur om op te schieten hebben • être d'une humeur de chienhet schieten met kanonnen • le tir au canonoveral schiet het onkruid uit de grond • les mauvaises herbes poussent partoutdoor de voorruit schieten • être projeté à travers le pare-brisede pijn schiet door zijn been • des élancements lui traversent la jambein zijn kleren schieten • enfiler ses vêtementshij schoot op mij af • il fonça sur moide teugels laten schieten • lâcher les rênes〈 figuurlijk〉 iets laten schieten • abandonner qc.¶ er schiet mij iets te binnen • 〈 herinneren〉 qc. me revient; 〈 idee〉 une idée me traverse l'espritzijn naam wil me niet te binnen schieten • son nom ne me revient pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een projectiel werpen; door treffen bemachtigen] tirer2 [treffen] toucher♦voorbeelden:ik zou hem wel kunnen schieten • je le tueraisiemand overhoop schieten • abattre qn.2 iemand in de arm schieten • toucher qn. au bras→ link=oog oogeen huis plat schieten • raser une maisondat heb je goed geschoten • c'est bien vu♦voorbeelden:de bal over het doel schieten • shooter au-dessus du but -
18 verdenking
♦voorbeelden:1 tegen iemand verdenking koesteren • nourrir des soupçons à l'égard de qn.de verdenking op zich laden • faire peser des soupçons sur soide verdenking op iemand werpen • faire porter les soupçons sur qn.boven (iedere) verdenking verheven zijn • être au-dessus de tout soupçononder verdenking staan • être l'objet de soupçonsiemand in hechtenis nemen op verdenking van moord • arrêter une personne suspectée de meurtre
См. также в других словарях:
Stein — 1. Auch ein kleiner Stein kann tödten, wenn er recht geworfen wird. 2. Auch ein Stein verwittert, wenn er lange genug liegt. Dem Zahn der Zeit widersteht nichts. Lat.: Ferreus assiduo consumitur annulus usu. (Ovid.) (Philippi, I, 154.) 3. Auf dem … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Lüge — 1. Af a Lug ghead a Wadschn. (Steiermark.) – Firmenich, II, 766, 61. 2. Alle Lügen ersticken in der Wiegen. Lat.: Mendacium non senescit. (Binder I, 1833; Schreger, 12.) 3. Alle Lügen sind krumm, grad ist keine, wie die Schlange auch. – Sailer,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Degen — 1. Degen lat den Jungen gân, Junge lat den Degen gân. – Richey, 34. Spott auf der, denen man den Bratspiess zu früh angehängt hat. Lat.: Quis generum meum gladio alligavit. (Cicero.) 2. Degen und Geld wollen kluge Hände, sonst bringen sie ein… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gans — 1. Alte Gans und alter Has geben einen Teufelsfrass. – Kobell, 418. 2. Auch eine Gans gleitet wol einmal auf dem Eise aus. 3. Bald (sobald, wenn) de Goas1 z wohl is, steaht s auf un kratzt se (sich). (Innsbruck.) – Frommann, VI, 38, 28. 1) Ueber… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Perle — 1. Auch Perlen verlieren ihren Glanz. 2. Die Perle im Miste ist so kostbar als die im Kranze. 3. Die Perlen findet man im Schlamm des Meeres und die besten Frauen unten im Volk. Die Türken legen bei den Frauen kein Gewicht auf vornehme Abkunft,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon