-
41 circulate
v. vrij rondlopen; uitdelen, ronddelen; bekend maken[ sə:kjəleet] -
42 dissipate
v. uit elkaar drijven, uit elkaar gaan; verbannen, verdrijven[ dissippeet]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verdrijven ⇒ verjagen, doen verdwijnen♦voorbeelden: -
43 fan out
-
44 gain currency
-
45 get around
vermijden, voorbijgaan; rondreizen, van plaats naar plaats reizen; de ronde doen; in de gunst komen door vleierijget around, get round♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
46 go around
van plaats naar plaats gaango around, go round3 omrijden/lopen♦voorbeelden:you can't go (a)round complaining all of the time! • je kan toch niet de hele tijd lopen mokken!go (a)round with someone • met iemand gaan -
47 pervade
v. doordringen, vervullen[ pəveed]♦voorbeelden:the smell of roses pervaded the air • de lucht was doordrongen van rozengeur -
48 proliferate
v. vruchtbaar zijn[ prəliffəreet] 〈zelfstandig naamwoord: proliferation〉 -
49 seep into
seep intodoorsijpelen in; 〈 figuurlijk〉doordringen in, zich verspreiden door -
50 seep
n. plas, doorlekkend vocht; lek--------v. sijpelen; doordringen[ sie:p]♦voorbeelden: -
51 spill over
spill over -
52 spill
n. (stort)bui; val, tuimeling; fidibus: opgerold papiertje om sigaar mee aan te steken--------v. morsen; overlopen; verklikkenspill1[ spil]1 val(partij) ⇒ tuimeling, duik2 vlek3 stukje papier/hout 〈 om lamp, kachel aan te steken〉♦voorbeelden:have/take a spill • vallen, een smak maken————————spill21 overlopen ⇒ overstromen, uitstromen♦voorbeelden:the classes spilled out into the streets • de klassen stroomden naar buiten de straat opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen overlopen ⇒ laten overstromen/uitstromen; morsen (met); omgooien, (ver)spillen♦voorbeelden: -
53 cluster shell
gebundeld projectiel (een projectiel gemaakt van kleine projectielen die zich verspreiden over een breed terrein) -
54 rayonner
rayonner [rejjonnee]1 stralen ⇒ uitstralen, schitterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) (uit)stralen3) uitstapjes maken [vanuit een vast punt] -
55 égailler
-
56 égrener
-
57 uitvloeien
1 [vloeiend zich verspreiden] s'épandre♦voorbeelden:op ongegomd papier vloeit inkt uit • l'encre bave sur le papier non gommé -
58 uitvloeien
♦voorbeelden: -
59 streuen
streuenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 weit gestreut • met een grote spreiding, sterk uiteenlopend -
60 zerteilen
zerteilen♦voorbeelden:1 uit elkaar gaan, drijven ⇒ zich verspreiden♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ich könnte mich zerteilen, so viel habe ich zu tun • ik kom handen te kort, zoveel heb ik te doen
Страницы