-
21 extend
v. bereiken, uitspreiden; verlengen, uitbreiden, vergroten; protesteren, uitreiken[ ikstend]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uitt)rekken ⇒ langer/groter maken, uitbreiden2 uitstrekken ⇒ uitsteken, aanreiken3 (aan)bieden ⇒ verlenen, betuigen, bewijzen♦voorbeelden:extend his leave of absence • zijn verlof verlengenextend an invitation to someone • een uitnodiging aan iemand richtenextend a warm welcome to someone • iemand hartelijk welkom heten -
22 scatter
n. verstrooiing, verspreiding, verdrijving; kleine hoeveelheid; overschot aan reclametijd op televisie (na eerste verkoop voor het seizoen)--------v. uitspreiden; uitzaaien; verspreidenscatter1♦voorbeelden:————————scatter2♦voorbeelden:scatter over • uitstrooien over -
23 string out
v. uit elkaar vallen; rekken; verlengen; uitspreiden, in een rij of reeks verspreiden (zoals huizen in een lange rij)string outII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 een rij doen vormen ⇒ in een lange rij plaatsen, rekken -
24 arborise
v. vertakt zijn, zich vertakken, op boom lijken, in vertakkende vorm als van een boom uitspreiden (ook " arborize") -
25 arborize
v. vertakt zijn, zich vertakken, op boom lijken, in vertakkende vorm als van een boom uitspreiden (ook " arborise") -
26 uitzetten
1 [buiten iets zetten] expulser2 [uitspreiden] tendre3 [verspreid zetten] disposer4 [op interest zetten] placer5 [buiten werking stellen] arrêter6 [uitmeten, aftekenen] tracer♦voorbeelden:ongewenste vreemdelingen uitzetten • expulser des étrangers indésirablesde zeilen uitzetten • mettre les voiles1 [in volume toenemen] se dilater♦voorbeelden:uitzettende kracht • force expansivedoor warmte zetten de meeste stoffen uit • la plupart des corps se dilatent sous l'effet de la chaleurIII 〈wederkerend werkwoord; zich uitzetten〉1 [in omvang toenemen] se dilater -
27 spreiden
1 [uitspreiden] spread (out)2 [over een tijdsverloop/ruimte/personen verdelen] spread (out)♦voorbeelden:de vakanties spreiden • stagger holidays -
28 uitzetten
2 [uitspreiden] spread (out)3 [verspreid zetten] set/spread (out)4 [op interest zetten] place, put out5 [buiten werking stellen] switch/turn off♦voorbeelden:1 ongewenste vreemdelingen uitzetten • deport/expel undesirable aliens3 planten uitzetten • put plants out, plant seedlings outschildwachten uitzetten • post sentries/guards5 het gas uitzetten • switch/turn the gas off6 een koers uitzetten • plot/chart a course♦voorbeelden: -
29 ausspannen
ausspannenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 uitrusten, zich ontspannen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 einen Pflug, einen Wagen ausspannen • een ploeg, een wagen afspanneneinen Bogen aus der Schreibmaschine ausspannen • een blad uit de schrijfmachine nemen
Страницы
- 1
- 2