-
1 riper
riper [riepee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 footing
n. steun, houvast, vaste voet; basis, niveau, sterkte[ foeting] 〈 voornamelijk enkelvoud〉3 voet ⇒ niveau, sterkte4 voet ⇒ verstandhouding, omgang♦voorbeelden:lose one's footing • uit/wegglijdenon the same footing • op gelijke voet -
3 glide away/off
glide away/offwegglijden, ontglippen -
4 glide
n. voortglijden; zweven--------v. voortglijden, zwevenglide1[ glajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————glide21 glijden ⇒ sluipen, zweven♦voorbeelden:glide away/off • wegglijden, ontglippenglide across the room • door de kamer zweven/sluipenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 lose one's footing
uit/wegglijden -
6 slip the memory
uit geheugen wegglijden -
7 ripage
-
8 abgleiten
-
9 glitschen
-
10 verrutschen
verrutschen -
11 wegrutschen
wegrutschen1 wegglijden ⇒ slippen, wegschuiven
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский