-
61 abonneren
I 〈wederkerend werkwoord; zich abonneren〉1 [+ op][zich als abonnee opgeven] s'abonner (à)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een abonnement verstrekken] abonner (à) -
62 adresseren
1 [van een adres voorzien] écrire une adresse (sur)♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich adresseren〉1 [zich wenden] s'adresser (à) -
63 afmaken
1 [een einde maken aan] terminer2 [doden] achever3 [vernietigend beoordelen] démolir♦voorbeelden:een werkje afmaken • terminer un travailII 〈wederkerend werkwoord; zich afmaken〉♦voorbeelden:¶ zich van iets afmaken • se débarrasser de qc.hij maakt er zich met een grap van af • il s'en tire avec une pirouettezich snel van iets afmaken • expédier qc. -
64 afschudden
1 secouer♦voorbeelden:appels van de boom afschudden • secouer le pommier pour faire tomber les pommessombere gedachten van zich afschudden • secouer des pensées sombres¶ iemand van zich afschudden • semer qn.II 〈wederkerend werkwoord; zich afschudden〉1 [zich ontdoen van iets] se secouer -
65 afspelen
I 〈wederkerend werkwoord; zich afspelen〉♦voorbeelden:wat zich achter de schermen afspeelt • l'envers du décorII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [afdraaien] (faire) passer2 [uitspelen] jouer in extenso3 [te veel (be)spelen] user (à force de jouer)♦voorbeelden: -
66 afspiegelen
1 [weerspiegelen] refléter2 [afschilderen] dépeindre (comme)II 〈wederkerend werkwoord; zich afspiegelen〉1 [weerspiegeld worden] se refléter♦voorbeelden:1 in de letterkunde spiegelt zich de tijdgeest af • c'est dans la littérature que se reflète l'esprit du temps -
67 afsplitsen
1 [door splitsen afscheiden] séparerII 〈wederkerend werkwoord; zich afsplitsen〉1 [m.b.t. wegen, leidingen] bifurquer2 [m.b.t. personen] se séparer -
68 aftekenen
2 [ondertekenen] signer3 [aantekenen op een kaart] inscrire4 [afmaken] finir de dessiner5 [zeer veel tekenen] beaucoup dessiner6 [nauwkeurig afbeelden] copier (un dessin)II 〈wederkerend werkwoord; zich aftekenen〉1 [zichtbaar, merkbaar worden] se dessiner♦voorbeelden:zich aftekenen tegen • se détacher sur -
69 afzonderen
2 [apart zetten en houden] isoler3 [met een schot afscheiden] séparer par une cloison4 [uit een mengsel, verbinding afscheiden] extraire♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich afzonderen〉♦voorbeelden:zich van een gezelschap afzonderen • s'isolervan de buitenwereld afgezonderd leven • vivre dans l'isolement complet -
70 amuseren
-
71 baseren
1 [+ op][doen steunen] baser♦voorbeelden:een mening baseren op • asseoir une opinion surII 〈wederkerend werkwoord; zich baseren〉1 [+ op][steunen op, uitgaan van] se baser (sur) -
72 bedenken
1 [denken over] réfléchir à2 [uitdenken] inventer3 [als geschenk doen toekomen aan] léguer♦voorbeelden:3 iemand in zijn testament bedenken • léguer qc. à qn. par testamentII 〈wederkerend werkwoord; zich bedenken〉1 [nadenken over] réfléchir (à)2 [van gedachten veranderen] se raviser♦voorbeelden: -
73 bedienen
1 [dienen, helpen; ook m.b.t. de horeca] servir2 [zorg dragen voor, doen functioneren] s'occuper de3 [rooms-katholiek] administrer l'extrême-onction à♦voorbeelden:de telefoon bedienen • s'occuper du téléphoneeenvoudig te bedienen zijn • être d'un maniement simpleII 〈wederkerend werkwoord; zich bedienen〉1 [gebruiken] utiliser♦voorbeelden:¶ bedien je gerust • je t'en prie, sers-toi -
74 begeven
♦voorbeelden:zijn zenuwen hebben het begeven • ses nerfs ont craquéII 〈wederkerend werkwoord; zich begeven〉1 [ergens heengaan] se rendre(qp.)♦voorbeelden: -
75 beheersen
1 [heersen over] dominer2 [kennis hebben van; feilloos kunnen uitvoeren] maîtriser♦voorbeelden:de auto's beheersen het straatbeeld • les voitures sont les maîtres de la rueII 〈wederkerend werkwoord; zich beheersen〉1 [kalm blijven] se dominer -
76 beklagen
1 [medelijden uiten met; weeklagen over] plaindreII 〈wederkerend werkwoord; zich beklagen〉1 [een klacht indienen] porter plainte2 [ontevredenheid uiten] se plaindre (de)♦voorbeelden: -
77 bekopen
1 [boeten] payer♦voorbeelden:iets met de dood bekopen • payer qc. de sa vieII 〈wederkerend werkwoord; zich bekopen〉1 [te veel betalen voor] se faire rouler♦voorbeelden: -
78 bepalen
1 [voorschrijven] stipuler2 [vaststellen; oorzaak zijn van] déterminer3 [vastleggen aan] concentrer♦voorbeelden:1 in het contract wordt bepaald dat … • le contrat stipule que …de oorsprong van een woord bepalen • déterminer l'origine d'un motde ouderdom van iets bepalen • dater qc.de plaats van iets bepalen • localiser qc.zijn standpunt bepalen • définir sa positionfactoren die de uitslag bepalen • facteurs qui décident du résultatzijn vertrektijd bepalen • fixer son départdat bepaal ik zelf • je fais ce que je veuxzijn aandacht bij zijn werk bepalen • concentrer son attention sur son travailII 〈wederkerend werkwoord; zich bepalen〉1 [+ tot][zich beperken] s'en tenir (à)♦voorbeelden:1 wilt u zich bepalen tot de hoofdzaken? • veuillez vous en tenir à l'essentiel! -
79 beperken
1 [algemeen] limiter♦voorbeelden:de schade beperken • limiter les dégâtszijn uitgaven beperken • modérer ses dépensesons uitzicht wordt beperkt door de duinen • les dunes bornent notre vuehet aantal is beperkt tot zes • le nombre se limite à sixII 〈wederkerend werkwoord; zich beperken〉1 [+ tot][zich houden (bij)] se limiter (à) -
80 bergen
Страницы