-
1 voorrecht
privilegioDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > voorrecht
-
2 льгота
voorrecht, privilege -
3 привилегия
voorrecht privilege -
4 privilege
n. voorrecht; recht; het hebben van bijzondere rechten; onschendbaarheid; deftige afstamming; privilege--------v. bepaalde voorrechten geven, bevoorrechten; machtigenprivilege1[ priv(i)lidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:it's a privilege • zeer vereerd————————privilege2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 we are now privileged to give the floor to our guest • wij hebben nu de eer onze gast het woord te geven -
5 prerogative
n. voorrecht; bevoorrechtprerogative1[ prirrogətiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 the Royal Prerogative • het Koninklijk Prerogatief 〈in Engeland het (theoretische) recht van de vorst om onafhankelijk van het parlement op te treden〉————————prerogative2 -
6 avantage
avantage [aavãtaazĵ]〈m.〉2 overwicht ⇒ overhand, voorsprong♦voorbeelden:savoir faire valoir ses avantages • zich weten te verkopenprendre avantage de • profiteren vanà l'avantage de qn. • in iemands voordeelse montrer à son avantage • zich van zijn beste kant laten zienavoir avantage à • voordeel hebben bij, er beter aan doen teprendre, perdre l'avantage • de overhand krijgen, de voorsprong verliezenm1) voordeel2) pluspunt, nut, voorrecht3) voorsprong -
7 préférence
préférence [preefeerãs]〈v.〉♦voorbeelden:de, par préférence à • liever … danpar ordre de préférence • in volgorde van voorkeurf1) voorkeur2) voorrecht -
8 prérogative
-
9 privilège
privilège [prievielezĵ]〈m.〉♦voorbeelden:m -
10 преимущество
overwicht, voordeel ; voorrang, voorrecht ; voorsprong -
11 право наследника на ограничение его ответственности по наследственным долгам стоимостью наследства
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > право наследника на ограничение его ответственности по наследственным долгам стоимостью наследства
-
12 преимущественное право
adjgener. preferentie, recht van voorkeur, voorrechtRussisch-Nederlands Universal Dictionary > преимущественное право
-
13 преимущество
ngener. overwicht, voorrang, voorrecht, voorsprong, bevoorrechten, bevoorrechting, plus, prioriteit, privilege, privilegie, voordeel, voorkeur -
14 привилегия
n1) gener. bevoorrechting, handvest, voorrecht, vrijdom, prerogatief, privilege, privilegie2) hist. octrooi -
15 I have the privilege of welcoming you here
English-Dutch dictionary > I have the privilege of welcoming you here
-
16 credit
n. krediet, afbetaling; vertrouwen; recht, voorrecht; waardering; eer; in zijn voordeel--------v. geloven; crediterencredit1[ kreddit]♦voorbeelden:1 krediet3 tegoed ⇒ spaarbanktegoed, positief saldo♦voorbeelden:1 unlimited credit • onbeperkt/blanco kredietbuy on credit • op krediet/afbetaling kopen2 eer ⇒ lof, verdienste3 krediet(waardigheid) ⇒ solventie, goede naam♦voorbeelden:do you give credit to that story? • hecht jij enig geloof aan dat verhaal?lend credit to • bevestigen, geloofwaardig maken2 it does you credit, it is to your credit, it reflects credit on you • het siert je, het strekt je tot eerhe took the credit for it • hij ging met de eer strijkenthey have 30 albums to their credit • ze hebben 30 elpees op hun naamIV 〈 meervoud〉————————credit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 credit an amount to someone/to someone's account, credit someone with an amount • iemand voor een bedrag crediteren -
17 freedom
n. vrijheid; zelfstandigheid; invrijheidsstelling; openhartigheid[ frie:dəm]2 vrijheid ⇒ voorrecht(en), privilege(s)3 vrijstelling ⇒ ontheffing, vrijwaring♦voorbeelden:freedom of speech • vrijheid van meningsuiting2 he was given the freedom of the city • hij verkreeg de burgerrechten/het ereburgerschap van de stadI enjoy the freedom of his library • ik heb de (vrije) beschikking over zijn bibliotheekfreedom from fear • vrij zijn van angst -
18 priority
n. voorkeur; voorrang; voorrecht; eerstgeboorterecht; eerste voorstelling[ prajjorrətie] 〈meervoud: priorities〉♦voorbeelden:give priority to the employment policy • de voorrang geven aan het werkgelegenheidsbeleid -
19 right
n. rechts, de conservatieven (politiek); rechterhand, -kant; recht; recht op voorrangright1[ rajt]1 recht ⇒ voorrecht, (gerechtvaardigde) eis♦voorbeelden:rights and duties • rechten en plichtenright of entry • recht van toegangright of primogeniture • eerstgeboorterechtthe right of free speech • het recht op vrije meningsuitingstand on one's rights • op zijn recht(en) staanall rights reserved • alle rechten voorbehoudenby rights • eigenlijkby right of • krachtens, uit rechte van, op grond van(as) of right • rechtmatig, op grond van een gerechtigde eishe has a right to the money • hij heeft recht op het geldwithin one's rights • in zijn recht→ own own/♦voorbeelden:he is in the right • hij heeft gelijk/heeft het recht aan zijn kantput someone in the right • iemand in het gelijk stellenon/to the/your right • aan de/je rechterkantIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 the rights (and wrongs) of the case • de rechte/ware toedracht van de zaak¶ put/set to rights • in orde brengen, rechtzetten————————right2〈 rightness〉1 juist ⇒ correct, rechtmatig♦voorbeelden:1 what's the right time? • hoe laat is het precies?he got the answers right • hij heeft de vragen juist (beantwoord)you were right to tell her • je deed er goed aan het haar te vertellenput/set the clock right • de klok juist/gelijk zettenstrike the right note, touch the right chord • de juiste toon aanslaan/vindenon the right side of fifty • nog geen vijftig (jaar oud)keep on the right side of the law • zich (keurig) aan de wet houdenlet's get this right • laten we de dingen even op een rijtje zettenput/set something right • iets in orde brengenput/set someone right again • iemand genezen/op de been helpennot in one's right mind • niet wel/helemaal bij (zijn) zinnenMister Right • de ware Jakob〈 informeel〉 (as) right as rain • perfect/helemaal in orde, kerngezondput/set someone right • iemand terechtwijzensee someone right • zorgen dat iemand aan zijn trekken komt/recht wordt gedaanall right • (erg) goed, primathat's right • dat klopt, ja zekerright (you are)!, 〈 Brits-Engels〉right oh! • komt in orde, doen weII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:it's a right mess • het is een puinzooi¶ right arm/hand • rechterhand, assistentkeep on the right side • rechts houden1 gelijk♦voorbeelden:how right you are! • gelijk hebt u!————————right3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————right4〈 bijwoord〉2 juist ⇒ vlak, regelrecht♦voorbeelden:1 right and left • aan alle kanten, overal, s en rechtsright, left and centre, left, right, and centre • aan alle kanten2 right ahead • recht/pal vooruitright behind you • vlak achter jeright, let's go • okay, laten we gaan -
20 devest
v. een voorrecht doorgeven; opheffen van recht
- 1
- 2