-
1 capful
-
2 smack
adv. met een klap; recht, precies--------n. vleugje; trek; smak; klap; klapzoen; vissersboot--------v. smakken met, doen klappen of knallen; meppensmack1[ smæk]1 smaak2 vleugje3 trek5 klap♦voorbeelden:have a smack at something • een poging wagen (te)1 heroïne————————smack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan————————smack3♦voorbeelden: -
3 spice
n. specerijen, kruiden; het pikante--------v. kruidenspice1[ spajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bijsmaak ⇒ zweem, vleugje♦voorbeelden:————————spice2〈 werkwoord〉 -
4 vein
n. ader; stemming[ veen]1 ader ⇒ bloedvat; ertsader; nerf♦voorbeelden:veins run through marble and other kinds of stone • er lopen aderen door marmer en andere soorten steensorry, I'm not in the (right) vein for this • sorry, ik ben hiervoor niet in de (juiste) stemming¶ in the same vein • in dezelfde geest, van hetzelfde soort -
5 a flash of hope
-
6 a flavour of romance
-
7 a spice of malice
-
8 a vein of irony
-
9 breath
n. adem; zuchtje wind; hint; beetje[ breθ]1 adem(haling/tocht) ⇒ lucht, het ademen3 vleugje ⇒ zweempje, spoor♦voorbeelden:in the next breath • direct daarnawith bated breath • met ingehouden ademdraw/take breath • inademen, ademhalenget one's breath (back) (again) • weer op adem komenhave no breath left • buiten adem zijnsave your breath • houd je mond maartake a deep breath • diep ademhalenin one breath • in één ademout of breath • buiten adem2 get a breath of (fresh) air • een luchtje scheppen, een frisse neus halentake one's breath away • perplex doen staanwaste one's breath • woorden verspillenunder one's breath • fluisterend -
10 dribble
n. stroompje; druppeltje; dribble (sport)--------v. druppelen; kwijlen; dribbelen (sport)dribble1[ dribl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————dribble22 kwijlen♦voorbeelden:the answers dribbled in • de antwoorden kwamen binnendruppelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 flash
adj. opvallend, pronkend--------n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag--------v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsenflash1[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering♦voorbeelden:flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvliegquick as a flash • razend snelin a flash • in een flitslike a flash • (zo snel) als de bliksema flash of inspiration • een flits van inspiratiea flash of wit • een geestige inval————————flash21 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend♦voorbeelden:1 flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand————————flash33 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen♦voorbeelden:flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)4 flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinenflash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnenflash a look at someone • een blik op iemand werpenflash a smile at someone • even naar iemand lachenflash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden -
12 flavour
n. aroma, smaak, tintje; geur; het karakteristieke, het eigene--------v. op smaak brengen, geurig maken, kruidenflavour12 smaakstof ⇒ (kruiden)aroma, geur3 het karakteristieke ⇒ het eigene, het typische♦voorbeelden:it has an unpleasant flavour • er zit een onaangename smaak aan; 〈 figuurlijk〉 er zit een luchtje aan————————flavour2 -
13 flicker
n. geflikker (van licht), geflikker (van het computerscherm); glans, vonk, flakker, flikkering, een trillend beeld van het computerscherm--------v. trillen, fladderen, wapperen, flikkerenflicker1[ flikkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trilling ⇒ (op)flikkering, flikkerend licht2 sprankje ⇒ vleugje, straaltje♦voorbeelden:————————flicker2〈 werkwoord〉1 trillen ⇒ fladderen, wapperen, flikkeren♦voorbeelden: -
14 hint
n. advies; wenk, toespeling, hint--------v. toespelenhint1[ hint] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wenk ⇒ hint, tip2 vleugje ⇒ zweem, tikje♦voorbeelden:take a hint • een wenk ter harte nemen→ broad broad/————————hint2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 tincture
n. tinctuur; kleur; tintje, tikje; zweempje; vernisje; bijsmaak--------v. kleuren, tintentincture1[ ting(k)tsjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tinctuur3 tint————————tincture21 tinten -
16 touch
n. aanraking; contact; tikje; trekje; aanslag--------v. aanraken; betreffen--------zes punten in Amerikaanse voetbal verkregen bij het treden in het gebied van de tegenstander als de bal vastgehouden wordttouch (touchdown)touch1[ tutsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 toets ⇒ stijl, manier♦voorbeelden:it will break at a touch • het breekt zodra men het aanraaktbe/keep in touch with • contact/voeling hebben/onderhouden metbe out of touch with • geen contact/voeling (meer) hebben metlose touch with • uit het oog verliezenwithin touch of • binnen bereik vanhave a touch of the tarbrush • enig neger/indianenbloed hebbennot the least touch of • niet het minste beetjegive/put the final/finishing touch(es) to something • de laatste hand leggen aan ietslose one's touch • achteruitgaan, het verleren¶ play at touch • krijgertje/tikkertje spelen————————touch2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:you haven't touched your meal • je hebt nog geen hap gegetentouch a topic • een onderwerp aanroerenblossom touched by the frost • door de vorst aangetaste bloesemnothing will touch those stains • niets kan deze vlekken wegkrijgenthe matter touches him closely • de zaak is van groot belang voor hem6 the thermometer touched 50° • de thermometer liep tot 50° opnothing can touch his talent • niets kan zijn talent evenarentouch someone for a fiver • iemand vijf pond aftroggelen7 touch in • bijtekenen/schilderen -
17 trace
n. spoor; tikje; indruk; paardentuig--------v. volgen; vinden; achtervolgen; (in computers) het volgen van de werking van een programma regel voor regeltrace1[ trees] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:lose trace of • uit het oog verliezengone without trace • spoorloos verdwenen————————trace2〈 werkwoord〉5 〈+back〉nagaan/speuren ⇒ opsporen, terugvoeren♦voorbeelden:5 the rumour was traced back to his aunt • men kwam erachter dat het gerucht afkomstig was van zijn tante -
18 waft
n. dragen, voeren, brengen, doen drijven (op de wind)--------v. zweven, waaien; voeren, dragenwaft1[ woft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————waft21 zweven ⇒ drijven, waaien1 voeren ⇒ dragen, doen zweven -
19 flash of hope
een schijn van hoop, een vleugje hoop -
20 pinch of pepper
een vleugje peper
- 1
- 2