-
1 to congeal
verstijven -
2 stiffen
v. stijven; doen verstijven, stijf maken; moed inspreken; strenger maken (wetten); stijf worden, verstijven[ stifn]3 verstijven ⇒ koeler/stuurser worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 benumb
v. verkleumen, doen verstijven, verdoven[ binnum]1 gevoelloos maken ⇒ doen verstijven, verkleumen♦voorbeelden: -
4 freeze
n. vorst, vorstperiode--------v. vriezen; doen bevriezen, invriezen, bevriezenfreeze1[ frie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————freeze21 vriezen♦voorbeelden:1 bevriezen ⇒ dood/kapotvriezen, vastvriezen♦voorbeelden:frozen with fear • verstijfd van angstfreeze to death • doodvriezenshe froze (up) at the remark • ze verstijfde bij het horen van de opmerkingthe actors froze up • de acteurs waren verlamd (van de zenuwen)4 do strawberries freeze well? • kun je aardbeien makkelijk invriezen?I am freezing/I am frozen • ik zie blauw van de kou♦voorbeelden: -
5 numb
-
6 petrify
v. verstenen; fossiliseren; hard worden; verlammen van schrik[ petriffaj] 〈 petrified〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen verstijven ⇒ verbijsteren, verlammen♦voorbeelden:2 be petrified by/with terror • verstijfd/ontzet zijn van schrik -
7 starch
n. zetmeel; stijfsel; appret; stijfheid--------v. stijvenstarch1[ sta:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zetmeel2 stijfsel♦voorbeelden:————————starch2〈 werkwoord〉1 stijven♦voorbeelden: -
8 tense
adj. gespannen, bereid--------n. tijd--------v. strekken, zich strekkentense11 tijd ⇒ tijdsvorm, werkwoordsvorm————————tense2〈bijvoeglijk naamwoord; tenser; tenseness〉1 gespannen ⇒ strak/stijf (gespannen); zenuwachtig, angstig; in/vol spanning; spannend, zenuwslopend; ingespannen♦voorbeelden:a face tense with anxiety • een van angst vertrokken gezicht————————tense3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:get tensed up • gespannen/zenuwachtig worden, zich zenuwachtig maken -
9 to coagulate
coagulerenklonterensamenklonterenstremmenverstijven -
10 to freeze
bevriezendiepvriezeninvriezenverstijven -
11 to rigidize
verstevigenverstijven -
12 to solidify
stollenstremmenverstijven -
13 to stiffen
versterkenverstevigenverstijven
См. также в других словарях:
steif — steif: Das westgerm. Adjektiv mnd., mitteld. stīf, niederl. stijf, engl. stiff ist wohl verwandt mit dem unter 1↑ Stift behandelten Wort, außerhalb des Germ. z. B. mit lat. stipes »Pfahl, Stamm«, lat. stípare »dicht zusammendrücken« und lat.… … Das Herkunftswörterbuch
steifleinen — steif: Das westgerm. Adjektiv mnd., mitteld. stīf, niederl. stijf, engl. stiff ist wohl verwandt mit dem unter 1↑ Stift behandelten Wort, außerhalb des Germ. z. B. mit lat. stipes »Pfahl, Stamm«, lat. stípare »dicht zusammendrücken« und lat.… … Das Herkunftswörterbuch
stocksteif — steif: Das westgerm. Adjektiv mnd., mitteld. stīf, niederl. stijf, engl. stiff ist wohl verwandt mit dem unter 1↑ Stift behandelten Wort, außerhalb des Germ. z. B. mit lat. stipes »Pfahl, Stamm«, lat. stípare »dicht zusammendrücken« und lat.… … Das Herkunftswörterbuch