-
1 verleiden
1 [op de slechte weg leiden] lead astray2 [verlokken] tempt, invite ⇒ entice3 [brengen tot geslachtsgemeenschap] seduce♦voorbeelden:1 zich door mooie beloften laten verleiden • (allow oneself to) be led astray/seduced by fair promises -
2 verleiden
v. tempt, allure, seduce, betray, implicate, pervert, entice, inveigle, lead away, drag in, ensnare oneself -
3 iemand ertoe verleiden om iets te doen
iemand ertoe verleiden om iets te doenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand ertoe verleiden om iets te doen
-
4 zich door mooie beloften laten verleiden
zich door mooie beloften laten verleiden(allow oneself to) be led astray/seduced by fair promisesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich door mooie beloften laten verleiden
-
5 bekoren
♦voorbeelden:1 zijn nieuwe boek kon mij niet bekoren • his new book did not appeal to me; 〈 informeel〉 I didn't go much on his new book -
6 iemand erin luizen
iemand erin luizentake someone in, trick someone into something; 〈verleiden tot een verspreking/vergissing〉 trip someone upVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand erin luizen
-
7 lokken
♦voorbeelden:1 in de val lokken • lure into a trap, traphet mooie weer lokte de mensen naar buiten • the fine weather drew people outsidetoeschouwers naar binnen lokken • entice/lure spectators inside1 [aantrekkingskracht uitoefenen] be tempting/enticing2 [proberen te verleiden] tempt -
8 luizen
♦voorbeelden:¶ iemand erin luizen • take someone in, trick someone into something; 〈verleiden tot een verspreking/vergissing〉 trip someone up1 [luizen afvangen] (de)louse -
9 uitnodigen
1 [inviteren] invite, ask♦voorbeelden:1 iemand op een feestje uitnodigen • invite/ask someone to a partyzij nodigden ons uit bij hen voor de thee • they asked us round for tea/invited us to tea -
10 verleiding
♦voorbeelden:in de verleiding komen (om) • feel/be tempted (to) -
11 versieren
3 [op slinkse wijze verkrijgen] get hold of4 [verleiden] pick up; 〈Brits-Engels; 't aanleggen met iemand〉 get off with; 〈 avances maken〉 make a pass at♦voorbeelden:straten versieren • decorate the streets
См. также в других словарях:
Verleiden — Verleiden, verb. reg. act. leid, d.i. zuwider, unangenehm machen. Einem etwas verleiden. Ein Weiser läßt ihm Gottes Wort nicht verleiden, Sir. 33, 2; wo in den meisten Ausgaben irrig verleiten stehet, welches einen ganz falschen Verstand gewähret … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verleiden — V. (Oberstufe) jmdm. die Freude an etw. nehmen Synonyme: verderben, vergällen, vermiesen (ugs.), versalzen (ugs.) Beispiel: Der Streit mit meinem Mann hat mir den ganzen Tag verleidet. Kollokation: jmdm. den Ausflug verleiden … Extremes Deutsch
verleiden — ↑ leid … Das Herkunftswörterbuch
verleiden — abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich); vergällen; vermiesen; miesmachen (umgangssprachlich); verderben; verekeln; … Universal-Lexikon
verleiden — verderben, vergällen; (ugs.): madigmachen, vergraulen, vermiesen, versalzen, versauern. * * * verleiden:verekeln·vergällen·vergraulen♦umg:vermiesen·miesmachen·madigmachen verleiden→verderben … Das Wörterbuch der Synonyme
verleiden — ver·lei·den; verleidete, hat verleidet; [Vt] jemandem etwas verleiden jemandem den Spaß, die Freude an etwas nehmen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verleiden — ver|lei|den; es ist mir alles verleidet … Die deutsche Rechtschreibung
Verleiden — *1. Es ist em verleidet wie chalts Chrut. – Sutermeister, 59. *2. Es ist em verleidet wie de Bättlere d Halbbatze. – Sutermeister, 59. *3. Es ist em verleidet wie Schappelgarn. – Sutermeister, 59 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
abwerben — verleiden; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich) * * * ab|wer|ben [ apvɛrbn̩], wirbt ab, warb ab, abgeworben <tr.; hat: durch entsprechende Angebote o. Ä. jmdn. dazu bringen, seine Stelle bei einer Firma, in… … Universal-Lexikon
abspenstig machen — verleiden; abwerben; ausspannen (umgangssprachlich) … Universal-Lexikon
ausspannen — verleiden; abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); pausieren; relaxen; ausruhen; Pause machen; abspannen; entspannen; (sich) ausrasten (österr.); … Universal-Lexikon