-
1 werkwoord
verbe -
2 woord
♦voorbeelden:het Woord Gods • la parole de Dieumet andere woorden • autrement ditgevleugelde woorden • mots historiqueshet goddelijk Woord • le Verbe (de Dieu)geen goed woord voor iets, iemand over hebben • condamner ouvertement qc., être sans pitié pour qn.een goed woord(je) voor iemand doen • intercéder en faveur de qn.aan een half woord genoeg hebben • savoir ce que parler veut direhet hoge woord moest eruit • il fallait que le grand mot fût lâchéhoge woorden met iemand hebben • avoir une violente dispute avec qn.holle woorden • vaines paroleseen kort woord spreken • prendre brièvement la parolehij moet altijd het laatste woord hebben • il faut toujours qu'il ait le dernier mothet verlossende woord spreken • dire le fin moteen vriendelijk woord spreken • dire un mot gentileen waar woord spreken • dire le mot justeeen man van weinig woorden • un homme avare de paroleszijn woorden (op een goudschaaltje) (af)wegen • (bien) peser ses motser is wel eens een woord gevallen • ils ont eu des mots de temps en tempsiemand (de) woorden in de mond leggen • mettre des mots dans la bouche de qn.woordjes leren • apprendre des motszijn woorden terugnemen • se rétractermen moet hem de woorden uit de keel, de mond trekken • on doit lui arracher les mots (de la bouche)niet veel woorden over iets vuilmaken, aan iets verspillen • ne pas perdre sa salive à qc.naar woorden (moeten) zoeken • (devoir) chercher des motseen woord vooraf • un avant-proposhet blijft bij woorden • ce sont des paroles en l'airhet niet (alleen) bij woorden laten • ne pas se contenter de belles parolesniet in woorden uit te drukken • inexprimablemet zoveel woorden • mot pour motmet, in één woord • en un motiets onder woorden brengen • formuler qc.over zijn woorden vallen, struikelen • trébucher sur ses motsniet uit zijn woorden kunnen komen • s'embrouiller (dans ses phrases)je haalt me de woorden uit de mond • j'allais le direiemand de woorden uit de mond kijken • être suspendu aux lèvres de qn.iets woord voor woord navertellen • répéter qc. mot pour motiets woord voor woord vertalen • traduire qc. mot à mothij moet er het eerste woord nog over zeggen • il n'en a encore rien ditgeen woorden voor iets hebben • 〈 letterlijk〉 ne pas avoir de mot pour qualifier qc.; 〈 figuurlijk〉 être stupéfait devant qc.geen woorden voor iets weten te vinden • être à court de motsdaar is geen woord van aan, waar • il n'y a pas un (traître) mot de vraimet geen woord over iets spreken • ne pas souffler mot de qc.geen woord meer! • plus un mot!geen woord meer met elkaar spreken • ne plus s'adresser la parolegeen woorden maar daden • pas de paroles, des actesdat is geen woord te veel gezegd • il n'y a pas un mot de tropgeen woord zeggen • ne pas dire un moter geen woord tussen kunnen krijgen • ne pas pouvoir placer un mothij kon geen woord uitbrengen • il n'a pas pu émettre un sonmet twee woorden spreken • répondre polimentgeen woord van iets verstaan, begrijpen • ne rien comprendre à qc.het Woord is Vlees geworden • le Verbe s'est fait chair→ link=man man, link=verstaander verstaanderzij kan goed haar woord doen • elle parle bienhet woord is aan u, u hebt het woord • vous avez la paroleiemand het woord ontnemen • retirer la parole à qn.het woord tot iemand richten • adresser la parole à qn.het woord voeren • avoir la paroleaan het woord zijn • avoir la paroleiemand aan het woord laten • laisser parler qn.iemand niet aan het woord laten komen • refuser la parole à qn.iemand te woord staan • recevoir qn.zijn woord breken • manquer à sa parolezijn woord geven • donner sa paroleiemand aan zijn woord houden • prendre qn. au motzijn woord nakomen • tenir parolezijn woord terugnemen • reprendre sa parolezijn woord verpanden • engager sa paroleeen man van zijn woord • un homme d'honneurbij zijn woord blijven • tenir paroleik geloof u op uw woord • je vous crois sur parole -
3 record
-
4 afleiden
1 [wegleiden] détourner2 [ontspanning brengen; storen] distraire (qn.)(de)3 [naar beneden leiden] reconduire jusqu'en bas4 [de oorsprong verklaren] faire remonter à5 [van bestaande woorden vormen] dériver6 [concluderen (uit)] déduire (de)♦voorbeelden:het water van de bron afleiden • dériver l'eau de la source5 ‘vertaalbaar’ is afgeleid van ‘vertalen’ • ‘traduisible’ est dérivé du verbe ‘traduire’→ link=aandacht aandacht -
5 bedrijvend
〈 taalkunde〉♦voorbeelden: -
6 boventoon
♦voorbeelden:trots voerde in zijn repliek de boventoon • ce qui dominait dans sa réplique, c'était l'orgueilde boventoon voeren • ne pas laisser parler les autreshij voert altijd de boventoon • il a le verbe haut -
7 de bedrijvende en de lijdende vorm van een werkwoord
de bedrijvende en de lijdende vorm van een werkwoordDeens-Russisch woordenboek > de bedrijvende en de lijdende vorm van een werkwoord
-
8 de bedrijvende vorm van een werkwoord
de bedrijvende vorm van een werkwoordDeens-Russisch woordenboek > de bedrijvende vorm van een werkwoord
-
9 de macht van het woord
de macht van het woord -
10 een regelmatig werkwoord
een regelmatig werkwoord -
11 het Woord is Vlees geworden
-
12 het Woord is vlees geworden
het Woord is vlees geworden -
13 het goddelijk Woord
het goddelijk Woord -
14 het werkwoord staat in de derde persoon enkelvoud
het werkwoord staat in de derde persoon enkelvoudDeens-Russisch woordenboek > het werkwoord staat in de derde persoon enkelvoud
-
15 hij voert altijd de boventoon
hij voert altijd de boventoon -
16 hulpwerkwoord
1 (verbe <m.>) auxiliaire 〈m.〉 -
17 macht
2 [mogendheid; ook wiskunde] puissance♦voorbeelden:de macht van het woord • la magie du verbede hogere macht • la puissance divineuit de ouderlijke macht ontzet worden • être déchu de l'autorité paternellede rechterlijke macht • le pouvoir judiciairede uitvoerende macht • le pouvoir exécutifde macht hebben om … • avoir le pouvoir de …macht over iemand hebben • avoir de l'autorité sur qn.de macht overnemen • saisir le pouvoirmacht uitoefenen • exercer son pouvoir (sur qn.)aan de macht komen • parvenir au pouvoirbij machte zijn om … • être à même de …dat ligt boven mijn macht • c'est au-dessus de mes forcesiemand in zijn macht hebben • avoir qn. à sa merciverlangen naar macht • volonté de puissancenaar de macht grijpen • prendre le pouvoirde drie machten in een staat • les trois pouvoirs d'un Etatn tot de derde macht • n au cube(een getal) tot de tweede macht verheffen • élever (un nombre) au carré3 boven je macht werken • 〈 letterlijk〉 faire un travail qui oblige à lever les bras; 〈m.b.t. lichaamsinspanning〉 faire un travail physique au-dessus de ses forces; 〈m.b.t. intellect〉 faire un travail au-dessus de ses capacitésuit alle macht • de toutes ses forces -
18 persoon
♦voorbeelden:een belangrijk persoon • quelqu'un d'importanteen beroemd persoon • une célébritébij de juiste, verkeerde persoon aankloppen • frapper à la bonne, mauvaise portemijn persoontje • votre serviteurhet werkwoord staat in de derde persoon enkelvoud • le verbe est à la troisième personne du singuliertien gulden per persoon • dix florins par personnede duivel in eigen persoon • le diable incarnéhij heeft het in eigen persoon gebracht • il l'a apporté lui-mêmehij is de gierigheid in persoon • c'est l'avarice en personne -
19 persoonsvorm
-
20 praat
♦voorbeelden:met iemand aan de praat raken • entrer en conversation avec qn.iemand aan de praat houden • 〈 ophouden〉 tenir la jambe à qn.; 〈 aan 't lijntje houden〉 bercer qn. avec de belles parolespraats voor tien hebben • parler pour dixvuile praat uitslaan • tenir des propos obscènes
- 1
- 2
См. также в других словарях:
verbe — [ vɛrb ] n. m. • 1050 « parole »; lat. verbum « parole » → verve, et aussi « verbe » I ♦ (1170) Mot qui exprime une action, un état, un devenir, et qui présente un système complexe de formes (⇒ conjugaison), notamment dans les langues indo… … Encyclopédie Universelle
vèrbe — m. verbe … Diccionari Personau e Evolutiu
verbe — (vèr b ) s. m. 1° Parole, ton de voix. • Les Israélites, entendant le verbe de ce Philistin, étaient stupéfaits, VOLT. Phil. Bible expl. Saül et David. • Qui donc a mis cette puissance dans le verbe de l homme [la joie que causent les… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
verbe — I. VERBE. s. m. Partie d oraison qui se conjugue par modes & par temps. Verbe actif. verbe passif. verbe neutre. verbe neutre passif. verbe auxiliaire. verbe substantif. verbe regulier. verbe anomal. verbe simple. verbe composé. ce verbe se… … Dictionnaire de l'Académie française
Verbe — Pour les articles homonymes, voir Verbe (homonymie). Le verbe est l une des classes grammaticales. Il est le pivot de la phrase. Il possède des particularités qui lui sont propres. Il est variable en fonction du nombre, du temps, de l aspect, du… … Wikipédia en Français
VERBE — n. m. Parole, ton de voix; il n’est usité que dans cette phrase familière : Avoir le verbe haut, Avoir une voix fort élevée; et figurément, Décider avec hauteur, parler avec présomption. En termes de Grammaire, il désigne la Partie du discours… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
VERBE — s. m. T. de Gram. Partie d oraison qui exprime, soit une action faite ou reçue par le sujet, soit simplement l état ou la qualité du sujet, et qui se conjugue par personnes, par nombres, par temps et par modes. Verbe substantif, actif ou… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
verbė — 2 verbė̃ sf. (4) toks paukštis: Tep buvo tokia verbė̃ paukštė Lz. Apsivertė verbè čertas, kad anas ją daužt! Lz … Dictionary of the Lithuanian Language
VERBE — s. m. T. de Théologie. La seconde personne de la sainte Trinité. Le Verbe éternel. Le Verbe incarné … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
verbe — Le verbe est l element obligatoire de la phrase verbale. Il prend les marques de nombre et de personne de son sujet. Il est egalement le seul element de la phrase qui varie en fonction des temps et des modes : on dit qu il se conjugue. Enfin,… … Glossaire de linguistique computationnelle
verbe — nm. vèrbo (Albanais). Les verbes savoyards comportent sept modes : indicatif (ind.), conditionnel (cond.), subjonctif (subj. ), impératif (ip.), infinitif (inf.), participe (ppr., pp.), adjectif verbal (av. du ppr. et du pp.). Le passé simple (ps … Dictionnaire Français-Savoyard