-
1 gelden
1 [meetellen] compter2 [gewaardeerd worden] compter (pour)4 [betreffen] concerner♦voorbeelden:gelden als • passer pourals norm gelden • faire autoritézijn gezag doen gelden • user de son autoritérechten doen gelden • faire (pré)valoir ses droitsdeze regeling geldt voor iedereen • cette réglementation s'applique à tout le mondemijn opmerking geldt jouw vriend • ma remarque s'adresse à ton amihet gold een zaak van gewicht • il s'agissait d'une affaire importante -
2 opgewassen
1 [+ tegen] de taille (à)♦voorbeelden:1 tegen iemand opgewassen zijn • valoir qn.tegen de omstandigheden opgewassen zijn • se montrer à la hauteur des circonstancestegen elkaar opgewassen zijn • se valoir -
3 waard
〈de〉♦voorbeelden:————————waard21 [voordelig, van belang] important2 [als aanspreekvorm][beste] cher/chère♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft • ± la plus belle fille (du monde) ne peut donner que ce qu'elle a¶ je bent niet waard dat … • tu ne mérites pas que … 〈+ aanvoegende wijs〉; tu es indigne de 〈+ onbepaalde wijs〉dat is zijn geld niet waard • cela ne vaut pas la dépensehij is haar niet waard • elle est trop bien pour luidit is het vermelden waard • cela mérite d'être signaléwaard zijn • valoirevenveel waard zijn • se valoirhet geld wordt minder waard • la monnaie se déprécie -
4 aangever
-
5 aan elkaar gewaagd zijn
aan elkaar gewaagd zijn -
6 aangever
-
7 bepleiten
1 plaider♦voorbeelden: -
8 centime
♦voorbeelden: -
9 de noodzakelijkheid bepleiten van
de noodzakelijkheid bepleiten vanDeens-Russisch woordenboek > de noodzakelijkheid bepleiten van
-
10 een vordering op iemand hebben
een vordering op iemand hebbenavoir une créance à faire valoir contre qn. -
11 evenveel waard zijn
evenveel waard zijn -
12 geen centime waard zijn
geen centime waard zijn -
13 geen haar beter zijn
geen haar beter zijn -
14 geen steek waard zijn
-
15 geen stuiver waard zijn
geen stuiver waard zijn -
16 geldingsdrang
-
17 gelijkstaan
1 [overeenkomen] être égal (à)2 [sport en spel][eenzelfde aantal punten hebben] être à égalité♦voorbeelden:1 qua kennis gelijkstaan met iemand • valoir qn. en connaissancesdat staat gelijk met een weigering • cela équivaut à un refusin rang gelijkstaan met iemand • être de même rang que qn. -
18 gewicht
♦voorbeelden:met zijn hele gewicht hangen aan • se pendre de tout son poids àzijn volle gewicht in de strijd werpen • se donner corps et âme à qc.bij het gewicht verkopen • vendre au poidszij ging gebogen onder het gewicht van haar verdriet • elle était écrasée par le poids de son chagringewicht aan iets hechten • attacher de l'importance à qc.een persoon van gewicht • une personne de poids -
19 haar
haar11 [haarvezel] 〈 hoofdhaar〉 cheveu 〈m.〉 ⇒ 〈 lichaam〉 poil 〈m.〉 ⇒ 〈 van manen en staart van paard〉 crin 〈m.〉♦voorbeelden:gekrulde haren, gekrulde zinnen • ±cheveu fin, cheveu malingrijze haren van iets krijgen • se faire des cheveux (blancs) pour qc.met loshangende haren lopen • aller les cheveux au ventzijn wilde haren verliezen • s'assagirdat scheelde maar een haar • il s'en est fallu d'un cheveuzich de haren uit het hoofd trekken • s'arracher les cheveuxeen haar in de boter zoeken • chercher noiseop een haar na • à un cheveu prèsdat is er met de haren bijgesleept • c'est tiré par les cheveuxiemand tegen de haren in strijken • prendre qn. à rebrousse-poilgeen haar op m'n hoofd die eraan denkt • jamais de la vieiemand geen haar krenken • ne pas toucher à un cheveu de qn.geen haar beter zijn • ne pas valoir mieuxzijn broer is geen haar beter dan hij • son frère le vautspijt hebben als haren op z'n hoofd • être rongé de remordsm'n haren rezen ervan te berge • cela me faisait dresser les cheveux sur la tête ↓ se crêper le chignon♦voorbeelden:1 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hij spreekt Frans met haar op • il parle français comme une vache espagnole〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand van haar noch pluimen kennen • ne connaître qn. ni d'Eve ni d'Adamvals haar • faux cheveuxz'n haar kammen • se peigner les cheveuxz'n haar laten knippen • se faire couper les cheveux〈 figuurlijk〉 smeer (het) maar in je haar! • démerde-toi!————————haar21 [afhangend van werkwoord] 〈 lijdend voorwerp〉 la, l'; 〈 meewerkend voorwerp〉 lui; 〈 na voorzetsel, met nadruk〉 elle♦voorbeelden:geef haar dit boek niet • ne lui donne pas ce livregeef het haar • donne-le-luigeef het haar niet • ne le lui donne pasik reken op haar • je compte sur ellehij stuurt haar naar jou toe • il te l'envoievergeet haar • oublie-lavergeet haar niet • ne l'oublie pashaar verwijt men nooit iets • on ne lui reproche rien, à elledie boeken zijn van haar • ces livres sont à elledie van haar • le sien, la sienne, les siens, les sienneszij hebben noch mij noch haar uitgenodigd • ils ne nous ont invités ni elle ni moi1 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne, les siens, les siennes♦voorbeelden:Els haar schoenen • les chaussures d'Elsahaar vader, haar moeder, haar kinderen • son père, sa mère, ses enfantsde haren • les siens -
20 het zout in de pap niet verdienen
het zout in de pap niet verdienenDeens-Russisch woordenboek > het zout in de pap niet verdienen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
valoir — [ valwar ] v. <conjug. : 29> • 1080; var. valeir XIe; lat. valere I ♦ V. intr. 1 ♦ Correspondre à (une certaine valeur); avoir un rapport d égalité, etc., avec (autre chose) selon l estimation qui en est faite. ⇒ coûter. « Les gros… … Encyclopédie Universelle
valoir — VALOIR. v. n. Estre d un certain prix. Cette estoffe vaut tant. elle vaut dix francs l aune. vous ne la payez pas ce qu elle vaut. la pistolle vaut tant. le loüis d or vaut tant. de ces deux choses là, l une vaut bien l autre. On dit prov. qu Une … Dictionnaire de l'Académie française
valoir — Valoir, Valere. Valoir autant que les Grecs, Respondere laudibus Graecorum. Valoir et servir de ce qu un autre chose sert, Vicem exhibere. Faire plus valoir, Augere merces. Il vaut tous les ans tant au Roy, Auget haec res quotannis regni fisþcum… … Thresor de la langue françoyse
valoir — (va loir), je vaux, tu vaux, il vaut, nous valons, vous valez, ils valent ; je valais ; je valus, nous valûmes ; je vaudrai ; je vaudrais ; valons, valez, qu ils vaillent ; que je vaille, que nous valions, que vous valiez, qu ils vaillent ; que… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
VALOIR — v. n. ( Je vaux, tu vaux, il vaut ; nous valons, etc. Je valais. J ai valu. Je valus. Je vaudrai. Je vaudrais. Vaux, valez. Que je vaille ; que nous valions, que vous valiez, qu ils vaillent. Que je valusse. Valant. ) Être d un certain prix,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
VALOIR — v. intr. être d’un certain prix, avoir un certain mérite. Cette étoffe vaut tant. Elle valait dix francs le mètre. Vous ne la payez pas ce qu’elle vaut. De ces deux objets, l’un vaut bien l’autre. Ce cheval ne vaut plus la somme qu’il a valu… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
valoir — vt. VALAI (Aix, Albanais.001, Annecy.003, Arvillard.228b, Chable.232, Leschaux.006, Onex, Saxel.002, Villards Thônes.028), valêr (Ste Foy), valyai (228a), C.1. Fra. Ils ne valent pas valoir plus // mieux // plus cher valoir l un que l autre>… … Dictionnaire Français-Savoyard
Valoir le coup, valoir la peine — ● Valoir le coup, valoir la peine présenter un certain intérêt … Encyclopédie Universelle
Valoir quelque chose, ne valoir rien, pas grand-chose — ● Valoir quelque chose, ne valoir rien, pas grand chose avoir une certaine valeur ou, au contraire, être médiocre, dépourvu d intérêt, de qualité : Que vaut ce jeune poète ? … Encyclopédie Universelle
Valoir le coup — ● Valoir le coup valoir la peine qu on va se donner pour l obtenir … Encyclopédie Universelle
Valoir la peine de, que — ● Valoir la peine de, que avoir une certaine importance ; mériter que, être digne de : Cette exposition vaut la peine d être vue … Encyclopédie Universelle