-
1 met een fijn gevoel voor
met een fijn gevoel vooravec le sens aigu de 〈+ zelfstandig naamwoord〉 -
2 zo'n
♦voorbeelden:1 op zo'n mooie dag ga je toch niet binnen zitten? • tu ne vas quand même pas rester à l'intérieur par une si belle journée?maak niet zo'n herrie • ne fais pas un tel boucan〈 ironisch〉 op zo'n manier! • alors, c'est ça!hij had zo'n pijn dat hij moest opgeven • il avait si mal qu'il dut abandonnerhij heeft net zo'n jas • il a un manteau tout pareil4 het is toch zo'n schatje • il, elle est tellement mignon(ne)ik heb zo'n slaap • j'ai un de ces sommeilshet is toch zo'n lui iemand! • c'est une personne tellement paresseuse!zo'n beetje overal • un peu partoutik vind 't zo'n meid • je trouve que c'est une fille super -
3 bescheiden
1 [niet aanmatigend] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 modeste 〈 na zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 modestement3 [niet groot] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 modeste 〈 voor zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 modestement♦voorbeelden: -
4 eeuwig
3 [telkens weer, steeds] 〈bijvoeglijk naamwoord; alleen voor zelfstandig naamwoord〉 éternel; 〈 bijwoord〉 perpétuellement♦voorbeelden:voor eeuwig • pour toujours→ link=zonde zondemet zijn eeuwige sigaret in zijn mond • son éternelle cigarette à la boucheeeuwig en altijd • sempiternellement -
5 groot
1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 grand 〈 meestal vóór zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 en grand ⇒ 〈 moreel〉 grandement2 [belangrijk] important♦voorbeelden:voor een groot deel • en grande partieeen grote eter • un grand mangeureen groot gezelschap • une compagnie nombreuseeen groot gezin • une famille nombreusegroot kaliber • gros calibrebij mist groot licht • en cas de brouillard, allumez vos phareseen groot man • un grand hommede grote mensen • les grandes personneshet tekort is tien miljoen groot • le déficit est de dix millionsmet grote moeite • à grand-peinede grote stad • la grande villegrote stappen nemen • marcher à grands pasde grote vakantie • les grandes vacancesiemand groot verdriet doen • faire beaucoup de peine à qn.groot wild • gros gibier〈m.b.t. personen〉 dat wordt een hele grote • il, elle ira loinwat ben jij groot geworden! • comme tu as grandi!zich groot houden • se dominergroter gaan wonen • déménager pour habiter plus granddat moet je groot zien • il faut voir cela en grandzij zijn even groot • ils ont la même tailledaar ben je te groot voor • tu es trop grand pour çaKarel de Grote • Charlemagnein het groot handel drijven • être dans le commerce de groshij doet alles in het groot • il fait tout en grandhij is 5 cm groter dan zij • il a 5 cm de plus qu'elle -
6 goddeloos
4 [enorm, ontzettend] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 sacré 〈 voor zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 sacrément♦voorbeelden:ik heb me goddeloos verveeld • je me suis vachement ennuyé -
7 bepaald
♦voorbeelden: -
8 deksels
deksels1♦voorbeelden:1 wat een dekselse jongen! • 〈 vervelend jongetje〉 quel sacré gosse!; 〈 vertederend〉 c'est un vrai petit diable!————————deksels21 bigre!♦voorbeelden:1 deksels, wat is het koud! • bigre, qu'il fait froid! -
9 geducht
1 [vreeswekkend] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 redoutable 〈 meestal voor zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 rudement2 [hevig] 〈bijvoeglijk naamwoord; positief〉 respectable ⇒ 〈 negatief〉 terrible 〈bijwoord; positief〉 formidablement ⇒ 〈 negatief〉 terriblement♦voorbeelden:een geducht pak slaag krijgen • recevoir une bonne racléehet noodweer heeft geduchte schade aangericht • la tempête a causé des dégâts terribleshij heeft zich geducht gewroken • il s'est vengé de terrible façon -
10 mirakels
-
11 miserabel
2 [verachtelijk] méprisable3 [slecht] piètre♦voorbeelden:een miserabele roman • un roman lamentableII 〈 bijwoord〉1 [op een nare manier] tristement2 [vreselijk] affreusement♦voorbeelden:miserabel slecht zingen • chanter à faire pitié -
12 onafscheidbaar
onafscheidbaar, onafscheidelijk1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 inséparable ⇒ 〈 abstract〉 indissociable ⇒ 〈 vóór zelfstandig naamwoord〉 éternel 〈v.: éternelle〉 〈 bijwoord〉 inséparablement⇒ indissociablement♦voorbeelden:onafscheidbaar verbonden (aan), verenigd • indissociablement uni (à) -
13 half
♦voorbeelden:halve dagen werken • travailler à mi-tempseen half dozijn • une demi-douzaineeen halve fles • une demi-bouteillevoor half geld • à moitié prixter halver hoogte • à mi-hauteureen half jaar • six moishalve kennis • des connaissances imparfaitesde halve stad spreekt ervan • toute la ville en parlede klok slaat hele en halve uren • l'horloge sonne les heures et les demiesom het halve uur • toutes les demi-heureshalf werk • travail bâcléhet werk is half af • le travail est à moitié faitde deur stond half open • la porte était entrouverteeen glas half vol schenken • remplir un verre à moitiéhet staat mij maar half aan • ça ne me satisfait qu'à moitiéhalf lachend, half huilend • entre le rire et les larmesdat middel helpt niet half zo goed • ce remède est loin d'être aussi efficacehalf zo groot als • deux fois plus petit quehet is half elf • il est dix heures et demietien voor half vijf • quatre heures vingttien over half zeven • sept heures moins vingttwee halven maken een heel • deux demis font un entier〈 spreekwoord〉 beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald • il n'y a que les imbéciles qui ne changent jamais d'avis, moitié 〈+ zelfstandig naamwoord〉→ link=mens mens -
14 welk
1 [zuiver vragend, bijvoeglijk vragend bijvoeglijk naamwoord]quel/quelle/quels/quelles 〈+ zelfstandig naamwoord〉; 〈 zelfstandig vragend voornaamwoord〉 lequel/laquelle/lesquels/lesquelles2 [in uitroepende zinnen]quel/quelle/quels/quelles♦voorbeelden:1 welke kinderen hebt u gezien? • quels enfants avez-vous vus?welke plaats is voor mij? • quelle place m'a-t-on réservée?welk van die twee is van jou? • lequel des deux t'appartient?2 welk een dwaasheid! • quelle folie!1 [zelfstandig]qui/que2 [bijvoeglijk]lequel/laquelle/lesquels/lesquelles♦voorbeelden:2 wij verkopen koffie en thee, welke artikelen veel aftrek vinden • nous vendons du café et du thé, lesquels articles s'écoulent facilement1 [+ ook] quel que♦voorbeelden:welk voornemen je ook hebt … • quels que soient tes projets … -
15 aardig
1 [vriendelijk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 gentil 〈v.: gentille〉 〈 voor het zelfstandig naamwoord〉 〈 bijwoord〉 gentiment♦voorbeelden:een aardig mens • une personne aimableeen aardige vent • un type bienik vind je heel aardig • je t'aime bieniets niet aardig van iemand vinden • ne pas trouver qc. gentil de la part de qn.een aardige portie • une bonne portionhet heeft aardig gesneeuwd • il a pas mal neigé -
16 fijn
fijn1♦voorbeelden:de fijne keuken • la cuisine fine〈 ironisch〉 fijne manieren zijn dat! • en voilà des manières!fijne vleeswaren • charcuteriede fijne was • le linge délicatfijn zand • sable finfijne zeep • savon de toilettelaten we het fijn houden • passons, n'insistons paseen fijne vakantie • des vacances agréablesons huis is fijn groot • notre maison est grande, c'est agréablewe gaan fijn samen uit • chouette, on sort ensemblejullie hebben fijn gezongen • vous avez bien chantélaat-ie-fijn-zijn • c'est drôlement chouettenou, fijn is anders • c'est pas drôleeen fijn lachje • un sourire finfijne spot • raillerie fine————————fijn21 chouette!♦voorbeelden:1 we gaan op vakantie, fijn! • chouette, on part en vacances! -
17 deze
♦voorbeelden:deze boom • cet arbreeen dezer dagen • un de ces joursik houd niet van deze grapjes • je n'aime pas ces plaisanteriesdeze hond • ce chiendeze man • cet hommedeze mannen • ces hommesdeze vrouw • cette femmedeze vrouwen • ces femmesop deze wereld • ici-bas♦voorbeelden:de zaak is deze • l'affaire est la suivanteal uw dassen zijn mooi, maar deze vind ik het mooist • vos cravates sont toutes très jolies, mais c'est celle-ci que je préfèredeze of gene • quelqu'unbij deze(n) meld ik u • par la présente je vous informe (que) -
18 bliksems
♦voorbeelden:II 〈 bijwoord〉1 [zeer] sacrément♦voorbeelden:1 je weet bliksems goed … • tu sais parfaitement bien …het is bliksems moeilijk • c'est drôlement difficile -
19 nuttig
1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 utile (à <+ zelfstandig naamwoord>, de, à <+ onbepaalde wijs>); 〈 bijwoord〉 utilement♦voorbeelden:het is nuttig om te weten, dat … • il est utile de savoir que …dat is nuttig om te weten • cela est utile à savoirzich nuttig maken • se rendre utilenuttig zijn voor iets, iemand • être utile à qc., qn.het nuttige met het aangename verenigen • joindre l'utile à l'agréable -
20 onuitputtelijk
♦voorbeelden:hij is onuitputtelijk • il ne se lasse pas
Страницы
- 1
- 2