-
1 expirer
expirer [ekspieree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) sterven2) wegsterven [geluid]3) aflopen, vervallen4) uitademen -
2 respirer
respirer [respieree]1 (in)ademen ⇒ ademhalen, leven2 weer op adem komen ⇒ tot rust komen, uitblazen3 zich opgelucht voelen ⇒ herademen, weer adem kunnen halen♦voorbeelden:→ mentirII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 getuigen van ⇒ uitdrukken, uitstralen♦voorbeelden:v1) (in)ademen, leven2) uitblazen, weer op adem komen4) getuigen (van), uitstralen -
3 exhaler
exhaler [egzaalee] -
4 rendre le dernier soupir
rendre le dernier soupirDictionnaire français-néerlandais > rendre le dernier soupir
-
5 soupir
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский