-
1 tendre
tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals♦voorbeelden:pain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren♦voorbeelden:araignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrev -
2 allonger
allonger [aalõzĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 langer worden ⇒ lengen, voortduren♦voorbeelden:2 restez allongé! • blijft u liggen!1. v1) verlengen, uitrekken2) aanlengen3) uitstrekken [armen]4) toedienen, geven5) aanreiken6) neerleggen, doen vallen2. s'allongerv2) gaan liggen, zich uitstrekken -
3 étirer
étirer [eetieree]1 〈 metaal, huiden, leer〉 (uit)rekken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 metaal〉 uitsmeden, draadtrekken ⇒ 〈 glas〉 trekken1. v 2. s'étirerv2) uitstrekken -
4 prêter
prêter [prettee]1 aanleiding geven (tot) ⇒ reden geven (tot), stof opleveren (voor)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verschaffen ⇒ geven, verlenen, schenken♦voorbeelden:1 prêter son aide, son appui à qn. • iemand hulp, steun verlenenprêter le flanc à la critique • zich blootstellen aan kritiekprêter la main, les mains à qn. • iemand een handje helpenprêter l'oreille • luisteren, het oor lenenprêter serment • een eed afleggenprêter à la petite semaine • geld lenen tegen woekerrente op korte termijn→ richev2) rekken [stof]3) (uit)lenen4) geven, verlenen5) toeschrijven -
5 extension
extension [ekstãsjõ]〈v.〉2 uitbreiding ⇒ uitzetting, verspreiding♦voorbeelden:par extension • in ruimere zinf1) uitrekking2) uitbreiding -
6 rayonner
rayonner [rejjonnee]1 stralen ⇒ uitstralen, schitterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) (uit)stralen3) uitstapjes maken [vanuit een vast punt] -
7 distendre
-
8 étirage
См. также в других словарях:
Leder — 1. Altes Leder will viel Schmiere. Dän.: Gammel lædder vil have meget smøre. (Prov. dan., 371.) 2. Am leder lernt der Hund endlich das kalb gar essen. – Henisch, 888, 56; Petri, II, 13. 3. Aus eines andern Leder ist gut Schu machen. – Eyering, I … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weg (Subst.) — 1. A guter Weg krumm, ist nint um. (Deisslingen.) – Birlinger, 203. 2. Ach Gott, den Weg möten wi all, säd de oll Frû, dôr füert de Schinner mit de Koh ût n Stall. – Hoefer, 295; Schlingmann, 461. »Einer Fraw war die Kuh gestorben. Als dieselbe… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Decke — 1. Bei kurzer Decken kann man sich nicht lang strecken. Dän.: Han vil bedække sig, men dækket er for smalt. (Prov. dan., 51.) 2. Die Decke ist oft mehr werth als der Esel. 3. Die Decke ist zu kurz. 4. Een mütt sick noa de Deck strecken.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon