-
1 stand treat
trakteren, betalen -
2 treat
n. traktatie, feest, plezier--------v. behandelen, zich bezighouden met; verwerken; een behandeling geven; betalen voor, trakteren ("laten we een pauze houden, ik zal je op lunch trakteren")treat1[ trie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traktatie ⇒ (feestelijk) onthaal, feest, plezier♦voorbeelden:————————treat21 trakteren ⇒ fuiven, uitpakken♦voorbeelden:¶ treat of • behandelen, handelen overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 feast
n. feestelijke maaltijd; feest; festijn--------v. uit eten gaan; feestenfeast1[ fie:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ enough enough/————————feast22 zich te goed doen ⇒ smullen, er goed van eten♦voorbeelden:2 feast on/upon • genieten van, zich te goed doen aanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:feast one's friends (on) • zijn vrienden trakteren (op) -
4 stand
n. standaard, voet, stel; tribune; plaats; plaats voor taxi's--------v. staan; doen staan; opstaan; aanleunen; erop staan; leed dragen; waarderenstand1[ stænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 plaats ⇒ positie, post4 stander ⇒ statief, standaard♦voorbeelden:————————stand22 zich bevinden ⇒ staan, liggen6 zijn ⇒ (ervoor) staan, zich in een bepaalde situatie bevinden♦voorbeelden:as I stand here • zowaar ik hier sta4 stand and deliver! • je geld of je leven!he stands at nothing • hij staat nergens voorstand at thirty degrees • op dertig graden staanas it stands • momenteel, zoals het nu isknow where he stands • weten waar hij aan toe isstand to lose something • waarschijnlijk/zeker iets zullen verliezenstand aloof • zich op een afstand houdenstand apart • zich afzijdig houdenstand easy! • op de plaats rust!stand well with someone • met iemand op goede voet staanstand in (for someone) • (iemand) vervangenstand on • aandringen opstand on ceremony • aan plichtplegingen hechtenstand over • toezicht houden opstand upon • staan op→ stand aside stand aside/, stand back stand back/, stand by stand by/, stand down stand down/, stand for stand for/, stand off stand off/, stand out stand out/, stand up stand up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 banquet
n. banket, feestmaal--------v. feestmaal, smulpartij; omleidenbanquet1[ bængkwit] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————banquet2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 op een banket vergasten ⇒ onthalen, trakteren -
6 entertainment
n. vermaak; onthaal[ entəteenmənt]1 iets dat amusement biedt ⇒ opvoering, uitvoering; show; conference5 vermaak ⇒ plezier; amusement♦voorbeelden:greatly/much to our entertainment • tot onze grote pret -
7 feast one's friends (on)
-
8 regale
-
9 stand someone (to) a drink
-
10 wine and dine
-
11 wine
n. wijn; wijnkleur; sterke drank; wijnfeest--------v. lekker eten en drinkenwine1[ wajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wijn♦voorbeelden:————————wine2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский