-
1 dak
toit -
2 overkapping
toit -
3 dak
♦voorbeelden:onder dak komen • trouver un toitonder dak brengen • loger (qn.); 〈 figuurlijk〉 caser (qn.)onder één dak wonen • vivre sous le même toit〈 figuurlijk〉 iets van de daken verkondigen, schreeuwen • crier qc. sur les toits¶ op zijn dak krijgen • s'attirer (qc. de désagréable); 〈m.b.t. verwijten enz.〉 essuyer (qc.)iemand op zijn dak hebben • avoir qn. sur les brasiemand op zijn dak vallen • surprendre qn. chez luiiemand iets op zijn dak schuiven • mettre qc. sur le dos de qn.uit je, zijn dak gaan • s'éclater (comme une bête) -
4 de vlammen sloegen uit het dak
de vlammen sloegen uit het dak————————de vlammen sloegen uit het dak -
5 puntdak
-
6 dak
otoit m -
7 dakrand
m -
8 afhangen
1 [naar beneden hangen] pendre♦voorbeelden:afhangende schouders • épaules tombanteszijn leven hangt er van af • il y va de sa viedat hangt er van af • cela dépend→ link=leven leven -
9 afslaan
2 [m.b.t. machine, motor] s'arrêter♦voorbeelden:1 links afslaan • 〈m.b.t. iemand〉 prendre à gauche; 〈m.b.t. weg〉 tourner à gauche; 〈m.b.t. auto〉 virer à gaucheII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door slaan verdrijven] repousser2 [afwijzen] refuser3 [wegslaan] faire tomber♦voorbeelden:de vijand afslaan • repousser l'ennemide vliegen van het vlees afslaan • chasser les mouches de la viandedat sla ik niet af! • je ne dis pas non!hij sloeg alle boeken van de tafel af • il a flanqué tous les livres par terrede storm heeft een stuk van het dak afgeslagen • la tempête a arraché une partie du toit -
10 afwaaien
1 [door de wind weggedreven, weggerukt worden] être emporté par le vent♦voorbeelden:het schip was van zijn koers afgewaaid • le bateau avait été dévié de sa routeer woei veel sneeuw van de weg af • le vent balayait la neige qui recouvrait la routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [wegwaaien] emporter♦voorbeelden: -
11 afzakken
1 [afglijden] glisser2 [stroomafwaarts drijven] descendre3 [slechter worden] baisser4 [komen naar] descendre (vers)5 [langzaam wegtrekken] s'éloigner♦voorbeelden:zich laten afzakken • se laisser glisserde smeltende sneeuw zakte langs het dak af • la neige fondue glissa le long du toit -
12 auto met open dak
auto met open dak -
13 boven
boven1〈 bijwoord〉1 [algemeen] en haut♦voorbeelden:iemand boven laten • faire monter qn.boven was het uitzicht fantastisch • en haut, la vue était splendidewij staan boven aan de lijst • nous sommes en haut de la listede bordjes staan boven in de kast • les assiettes sont en haut de l'armoirenaar boven gaan • monterde man zat boven op het huis • l'homme était sur le toit de la maisontot boven aan toe • jusqu'en hautvan boven bekijken • regarder d'en hautvan boven tot onderen • de haut en basde vierde regel van boven • la quatrième ligne à partir du hautvan boven af • à partir du haut¶ Oranje boven! • vive la maison d'Orange!weer boven komen • refaire surfacedat gaat mijn verstand te boven • ça me dépassedat gaat mijn financiële draagkracht te boven • c'est au-dessus de mes moyenste boven komen • venir à bout dehij is de operatie te boven (gekomen) • il s'est remis de son opérationhij is alle moeilijkheden te boven (gekomen) • il a repris le dessuseen maatschappelijke hervorming moet van boven af beginnen • une réforme sociale doit partir du sommet————————boven2〈 voorzetsel〉1 [algemeen] au-dessus de2 [behalve] en plus de♦voorbeelden:niet boven de begroting gaan • ne pas dépasser les limites d'un budgetde rekening komt boven de honderd gulden • la note dépasse les cent florinskinderen boven de drie jaar • les enfants de plus de trois anseen majoor staat boven een kapitein • un colonel est au-dessus d'un capitainede bel zit boven het naamplaatje • la sonnette est placée au-dessus de la plaquehij staat ver boven zijn tijdgenoten • il est très supérieur à ses contemporainshij is boven alle verdenking verheven • il est au-dessus de tout soupçontien graden boven het vriespunt • dix degrés au-dessus de zéroiemand bevoorrechten boven een ander • favoriser une personne au détriment d'une autreuitmunten boven • être supérieur (à)uitsteken boven • dépasser de2 hij verdient nog wel duizend gulden boven zijn maandsalaris • en plus de son mois, il gagne bien encore mille florinsboven de wind • au vent -
14 dakisolatie
-
15 dakterras
-
16 de man zat boven op het huis
de man zat boven op het huis -
17 de mussen trippen over het dak
de mussen trippen over het dak -
18 de pannen waaien van het dak
de pannen waaien van het dak -
19 de smeltende sneeuw zakte langs het dak af
de smeltende sneeuw zakte langs het dak afDeens-Russisch woordenboek > de smeltende sneeuw zakte langs het dak af
-
20 de storm heeft een stuk van het dak afgeslagen
de storm heeft een stuk van het dak afgeslagenDeens-Russisch woordenboek > de storm heeft een stuk van het dak afgeslagen
См. также в других словарях:
toit — toit … Dictionnaire des rimes
toit — [ twa ] n. m. • XIIe; lat. tectum 1 ♦ Surface supérieure d un édifice, inclinée ou horizontale; agencement approprié de matériaux recouvrant une construction et la protégeant contre les intempéries. ⇒ couverture (I, 1o), toiture. Toit de tuiles,… … Encyclopédie Universelle
toit — TOIT. s. m. Quelques uns escrivent, Toict, La couverture d un bastiment, d une maison. Toit plat. toit pointu. toit brisé. monter sur le toit. le Couvreur travaille sur le toit. reparer les toits & les couvertures. On dit, que Deux personnes… … Dictionnaire de l'Académie française
Toit — ist der Familienname folgender Personen: Alexander Du Toit (1878–1948), südafrikanischer Geologe Daniel du Toit (1871–1959), südafrikanischer Astronom Jakob Daniël du Toit (1877–1953), südafrikanischer Theologe und Dichter Natalie du Toit (*… … Deutsch Wikipedia
Toit — Toit, Jacob Daniel Du, südafrikanischer Lyriker und Theologe, Totius … Universal-Lexikon
Toit — Les Hospices de Beaune : les toits en tuile vernissée de Bourgogne multicolores à losanges de l Hôtel Dieu sont typiques de la Bourgogne … Wikipédia en Français
toit — nm., toiture ; toiture légère pour abriter du bois, du foin ; fig., maison : TAI (Albanais.001, Annecy.003, Albertville.021, Balme Si.020, Chambéry, Compôte Bauges, Cordon.083, Giettaz, Montagny Bozel, Morzine.081, Notre Dame Be., Saxel.002,… … Dictionnaire Français-Savoyard
TOIT — s. m. Partie supérieure des bâtiments, des maisons, qui sert à les couvrir et à les abriter. Toit plat. Toit en pointe. Les toits en pointe sont en usage dans le Nord ; les toits plats, dans le Midi. Toit en dos d âne. Toit en terrasse. Toit à l… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
toit — (toi ; au plur. l s se lie : des toî z hospitaliers) s. m. 1° Partie supérieure des bâtiments, des maisons, qui sert à les couvrir, à les abriter. • Contraindre les papistes à embrasser la réforme par taxes, par logements, par démolitions de… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
TOIT — n. m. Partie supérieure d’une maison, d’un édifice, qui sert de couverture au bâtiment. Toit plat. Toit pointu. Toit en terrasse. Toit de chaume, d’ardoise, de tuile. Le couvreur travaille sur le toit de la maison. Monter sur le toit. Loger sous… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
-toit — avant toit … Dictionnaire des rimes