-
1 afwaaien
1 [door de wind weggedreven, weggerukt worden] être emporté par le vent♦voorbeelden:het schip was van zijn koers afgewaaid • le bateau avait été dévié de sa routeer woei veel sneeuw van de weg af • le vent balayait la neige qui recouvrait la routeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [wegwaaien] emporter♦voorbeelden: -
2 afwaaien
1 [waaien in tegengestelde richting] blow off2 [door de wind weggerukt worden] blow off/away3 [naar beneden waaien] blow off/down♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [wegwaaien] blow off -
3 afwaaien
сорваться; дуть; сносить; отгонять* * *гл.общ. сносить, дуть (van-в направлении от), отгонять (ветром, бурей) -
4 afwaaien
v. blow away -
5 дуть
vgener. afwaaien (van-в направлении от), blazen, waaien, beademen (на что-л.) -
6 отгонять
vgener. (мысли) uitbannen, afwaaien (ветром, бурей), terugdrijven, terugjagen -
7 сносить
vgener. afwaaien, slechten, afbreken (строение), dragen, gedogen, omschieten (артиллерийским огнём), tolereren, uithouden
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский