-
1 zich dringen
v. push oneself -
2 op zijn tenen lopen
op zijn tenen lopenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op zijn tenen lopen
-
3 teen
♦voorbeelden:1 de grote/kleine teen • the big/little toelange tenen hebben • 〈 figuurlijk〉 be touchy/easily offendedop z'n tenen gaan staan • stand on tiptoegauw op zijn teentjes getrapt zijn • 〈 figuurlijk〉 be quick to take offence, be touchyop zijn tenen de kamer in/uit lopen • tiptoe into/out of the roomvan top tot teen • from head to foot -
4 voorgrond
♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 op de voorgrond treden, zich op de voorgrond plaatsen, • come into prominence, stand out, push oneself forward -
5 opdringen
1 [naar voren dringen] push/press forward; press/push on 〈 verder〉♦voorbeelden:de geallieerden drongen op naar Arnhem • the Allied Forces pressed/pushed on to ArnhemII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [opleggen] force/press (on/upon) ⇒ 〈raad/mening ook〉 intrude/impose (on/upon)♦voorbeelden:1 iemand een drankje opdringen • press/urge a drink on someoneiemand zijn overtuiging opdringen • impose/urge one's conviction (up)on someonedat werd ons opgedrongen • that was forced on usIII 〈wederkerend werkwoord; zich opdringen〉1 [met betrekking tot gedachten] force oneself (on) ⇒ urge/obtrude oneself (on/upon)2 [met betrekking tot personen] force oneself (on/upon) ⇒ impose oneself/one's company (on/upon)♦voorbeelden:1 de vergelijking met zijn vader dringt zich aan ons op • a comparison with his father forces itself upon ushij heeft zich aan haar opgedrongen • he imposed himself (up)on her -
6 kant
1 [weefsel] lace4 [grensvlak van een lichaam] side ⇒ face, surface, 〈 figuurlijk〉 aspect, 〈 figuurlijk〉 facet, 〈 figuurlijk〉 angle, 〈 figuurlijk〉 view6 [plaats waar twee vlakken samenkomen] edge7 [richting] way, direction8 [plaatsbepaling met betrekking tot een scheidslijn; helft van het lichaam] side9 [deel/uiteinde van een gebied/lichaam] side, end10 [partij, kamp] side, part(y)♦voorbeelden:gekloste kant • bobbin laceopengewerkte kant • openwork laceaan de kant ! • step aside!aan de kant gaan rijden • pull inaan de kant gaan staan • stand/step asidezijn auto aan de kant zetten • pull up/over〈 figuurlijk〉 iemand aan de kant zetten • push someone out; 〈 informeel〉 give someone the push/shoveaan de kant van de weg • at the side of the road, by the roadsidelangs de kant blijven staan • stay on the sideline(s)het schip ligt aan/voor de kant • the ship is moored/berthednaar de kant komen • swim ashoreop de kant klimmen • climb ashoreiemand van de kant afduwen • push someone inzich van zijn goede kant laten zien • show one's good sidede goede kant van een zaak • the positive side of somethingiemands sterke/zwakke kanten • someone's strong/weak pointsde vlakke kant van een plank • the face of a plank〈 figuurlijk〉 aan de ene kant wel, aan de andere kant niet • on the one hand yes, on the other (hand), no; yes and nodeze kant boven • this side upiets op zijn kant zetten • put something on its sidehet gaat met hem de verkeerde kant op • he's going to the bad; 〈 bij ziekte〉 he's taken a turn for the worsedeze kant op, alstublieft • this way, pleasedat is de kant van Haarlem op • that's out towards Haarlem, that's out Haarlem wayvan alle kanten • left and right, on all sidesgeen kant meer op kunnen • have nowhere (left) to goik sta aan jouw kant • I'm on your sideiemand aan zijn kant krijgen • win someone over to one's sidevan die kant hebben we niets te vrezen • we have nothing to fear from that quarterde liefde kan niet van één kant komen • love must be a two-sided affairdat hoor je van alle kanten • that's what you hear on all sideswantrouwen van de kant van de bevolking • distrust on the part of the public11 familie van vaders/moeders kant • relatives on one's father's/mother's sidehij is aan de kleine kant • he is on the short sidevan de verkeerde kant zijn • be of the other persuasionwij van onze kant • (we) for our partiets aan kant maken • tidy something upiets niet over zijn kant laten gaan • not take something (lying down)zich/iemand van kant maken • do oneself/someone in, do away with oneself/someone〈 informeel〉 dat klopt van geen kanten • that's all/completely wrong -
7 drukken
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 [omlaag brengen] push down4 [drukwezen] print♦voorbeelden:1 iemand de hand drukken • shake someone's hand, shake hands with someoneiemand geld in de hand drukken • press money into someone's handin elkaar drukken • press/crush togetheriemand tegen de muur drukken • pin someone against the walliemand tegen zich aan drukken • hold someone close (to oneself)3 de lonen/prijzen/kosten/onkosten drukken • keep down wages/prices/costs/expenses4 10.000 exemplaren drukken • print/run off 10,000 copies(niet) geschikt om gedrukt te worden • (un)printableliegen of het gedrukt staat • lie through one's teeth♦voorbeelden:1 iemand die zich drukt • dodger, shirker -
8 markt
♦voorbeelden:1 een dalende/stijgende markt • a bear/bull market'n krappe markt • a small marketop de vrije/open(bare) markt • on the open marketde markt bederven • ruin trade/the marketde markt bewerken • work upon/manipulate the marketer is geen markt meer voor dat product • there is no market for that product any morede markt overstromen/overspoelen met • flood/swamp the market witheen boek van de markt houden • keep a book out of circulationvan de markt verdringen • push out of/push off the marketeen markt zoeken voor een nieuw product • seek a market/an outlet for a new productnaar de markt gaan • go to marketop de markt brengen • put/place/bring on the market, marketop de markt kopen • buy at the marketop de markt staan • be at the market/in the marketplaceop de markt gooien • throw/dump on the market -
9 persen
♦voorbeelden:je moet harder persen • you must press harderII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:grammofoonplaten persen • press gramophone records1 [kind uitdrijven] push2 [ontlasting uitdrijven] strain -
10 overwerken
overwerken♦voorbeelden:ik moet vanavond overwerken • I have to work late tonight————————overwerken〈wederkerend werkwoord; zich overwerken〉♦voorbeelden:1 overwerk je niet • don't drive/push yourself too hard -
11 dwingen
1 [in het bijzonder van kinderen] [zeuren] whine (for)2 [door persing uit elkaar dreigen te gaan] be forced apartII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:hij was wel gedwongen (om) te antwoorden • he was obliged to answerhij laat zich niet dwingen • he won't be forcedzoiets laat zich niet dwingen • you can't force a thing like thatiemand dwingen een overhaast besluit te nemen • rush someone into making a hasty decisionals hij niet wil, zullen we hem wel dwingen • if he doesn't want to, we'll make him (do it)de omstandigheden hebben mij gedwongen • circumstances have compelled meniets dwingt u daartoe • you are not obliged to do itzich gedwongen zien • be forced/compelled (to)liefde laat zich niet dwingen • love cannot be forced/constrainedzichzelf moeten dwingen (om) niet te schreeuwen/glimlachen • have to force oneself not to scream/smileiemand dwingen tot gehoorzaamheid • force someone to obeyeen vliegtuig dwingen tot landen • force a plane downiemand tot actie/handelen dwingen • force someone's hand -
12 indringen
1 [binnendringen] penetrate (into) ⇒ intrude (into), break (into) 〈 gewelddadig〉, soak (into) 〈 vloeistof〉, pry (into) 〈 andermans zaken〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [indrijven] push intoIII 〈wederkerend werkwoord; zich indringen〉1 [zich opdringen] thrust oneself in(to)♦voorbeelden: -
13 stoten
2 [aanstoot geven] offend♦voorbeelden:1 zijn zinnen stoten • his sentences are halting/awkwardhet schip stootte op een klip • the ship struck a rockop een vreemd woord stoten • come across a foreign wordop moeilijkheden stoten • run into difficultiesop elkaar stoten • collide, run into each otherop/tegen iets stoten • bump into somethingtegen elkaar stoten • bump/knock against each otherII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 niet stoten! • handle with care!iemand uit de groep/de partij stoten • throw someone out of the group/partyeen vaas van de kast stoten • knock a vase off the sideboard1 [gewichtheffen] press2 [biljart] play/shoot (a ball)♦voorbeelden:IV 〈wederkerend werkwoord; zich stoten〉1 [botsen] bump (oneself)2 [zich ergeren] take offence♦voorbeelden: -
14 wringen
1 [draaien] wring♦voorbeelden:zich in allerlei bochten wringen om iets te vermijden • 〈 ook〉 try to worm one's way/wriggle out of somethingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door draaien in een toestand brengen] wrench♦voorbeelden:1 zich door de menigte wringen • push/worm one's way through the crowdzich ergens tussen wringen • squeeze in between1 [knellen] pinch
См. также в других словарях:
push — ► VERB 1) exert force on (someone or something) so as to move them away from oneself or from the source of the force. 2) move (one s body or a part of it) forcefully into a specified position. 3) move forward by using force. 4) drive oneself or… … English terms dictionary
push — vb Push, shove, thrust, propel mean to use force upon a thing so as to make it move ahead or aside. Push implies the application of force by a body (as a person) already in contact with the body to be moved onward, aside, or out of the way {push… … New Dictionary of Synonyms
push off — / push on [v] leave; go to another place beat it*, continue, depart, exit, fare, get away, get lost*, go, go away, hie, hit the road*, journey, keep going, launch, light out, make oneself scarce*, make progress, pass, proceed, process, pull out,… … New thesaurus
push on — push off / push on [v] leave; go to another place beat it*, continue, depart, exit, fare, get away, get lost*, go, go away, hie, hit the road*, journey, keep going, launch, light out, make oneself scarce*, make progress, pass, proceed, process,… … New thesaurus
push one's fortune — To busy oneself in seeking a fortune • • • Main Entry: ↑push … Useful english dictionary
push — v. & n. v. 1 tr. exert a force on (a thing) to move it away from oneself or from the origin of the force. 2 tr. cause to move in this direction. 3 intr. exert such a force (do not push against the door). 4 intr. & tr. a thrust forward or upward.… … Useful english dictionary
push — verb 1》 exert force on (someone or something) in order to move them away from oneself. ↘hold and exert force on (something) so as to cause it to move in front of one. ↘move one s body or a part of it forcefully into a specified position.… … English new terms dictionary
push — I. verb Etymology: Middle English possen, pusshen, probably from Old French pousser to exert pressure, from Latin pulsare, frequentative of pellere to drive, strike more at felt Date: 13th century transitive verb 1. a. to press against with force … New Collegiate Dictionary
push one's luck — endanger oneself … English contemporary dictionary
push one's way — force oneself through … English contemporary dictionary
exert oneself — Syn: work hard, labour, toil, make an effort, endeavour, slog away, push oneself … Synonyms and antonyms dictionary