-
1 envahissement
-
2 courir
courir [koerier]1 hard lopen ⇒ hollen, rennen3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn♦voorbeelden:les gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopenbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doenmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijdenlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈 informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen♦voorbeelden:v1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken13) de keel uithangen, vervelen -
3 sac
sac [saak]〈m.〉1 zak2 tas♦voorbeelden:sac de charbon • zak kolensac de couchage • slaapzaksac à dos • rugzaksac à malice • goochelaarszaksac de papier • papieren zaksac de plage • badtassac en plastique • plastic zaksac lacrymal • traanzak(je)sac postal • postzaksac (à main) • (hand)tassac en plastique • draagtasépouser le sac • een wijf met poen trouwensac d'embrouilles • onbeschrijfelijke bende, mistig zaakjesac à malice • slimmerdun sac de noeuds • een onontwarbaar probleemc'est un sac d'os • het is vel over beensac à vin • zuiplapl'affaire est dans le sac • de zaak is in kannen en kruikenmettre dans le même sac • op dezelfde hoop gooienêtre ficelé comme un sac • er als een vogelverschrikker bij lopen————————sac (à main)m1) zak2) tas3) poen, geld -
4 dominer
dominer [dommienee]1 (over)heersen ⇒ de overhand hebben, in de meerderheid zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheersen ⇒ beheersen, bedwingen♦voorbeelden:dominer la situation • de toestand meester zijndominer le tumulte • boven het lawaai uitkomenil domine de beaucoup le reste de l'équipe • hij steekt met kop en schouders boven zijn ploeggenoten uitv1) (over)heersen, beheersen -
5 voie
voie [vwaa]〈v.〉2 spoorweg ⇒ baanvak, spoor(baan)3 wijze ⇒ weg, middel4 spoor ⇒ wagenspoor, spoorwijdte♦voorbeelden:1 les voies de communication • de verkeerswegen, de verbindingenvoies d'eau • waterwegenvoie lactée • melkwegvoies navigables • waterwegenvoie privée • eigen wegêtre dans la bonne voie • op het goede pad zijnpays en voie de développement • ontwikkelingslanden voie de guérison • aan de beterende handpar voie de terre • over landla voie ferrée • de spoorwegdonner, ouvrir la voie • het sein op veilig stellenvoies de fait • feitelijkhedenla bonne, la mauvaise voie • de goede, de slechte manier om iets te krijgenfrayer, ouvrir, préparer la voie • (als baanbreker) de weg bereidenmettre qn. sur la voie • iemand op het goede spoor brengen, op weg helpenpar des voies pacifiques • langs vreedzame weg, met vreedzame middelenvoies respiratoires • luchtwegenpar voie buccale • door de mond, oraal6 voie aérienne • verkeer, transport door de luchtvoie maritime • verkeer, transport over zeef1) (rij)weg2) spoorweg3) wijze, middel4) spoor5) kanaal, buis [biologie] -
6 beau
beau [boo],bel, belle [bel]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v., bijwoord〉1 mooi ⇒ schoon, knap2 goed ⇒ mooi, lief3 flink ⇒ veel, groot♦voorbeelden:beau parleur • mooipraterc'est la belle vie • dat is een lekker leventjese faire beau • zich met zorg kledense faire belle • zich optuttenil fait beau • het is mooi weerle baromètre est au beau (fixe) • de barometer staat op mooi weern'aimer que le beau • alleen van mooie dingen houdenma belle! • liefje!, schatje!ce n'est pas beau de mentir • je hoort niet te jokkenc'est du beau! • 't is me wat moois!une belle bronchite • een flinke bronchitis〈 schertsend〉 un bel égoïste • een grote, lelijke egoïstune belle gifle • een flinke klapun beau salaud • een grote schoftune belle somme • een aardig bedrag〈 schertsend〉 c'est du beau travail! • dat heb je knap gedaan!j'ai beau crier, il ne m'entend pas • al roep ik nog zo hard, hij hoort me nietvous avez beau dire, … • wat u ook zegt, toch …, u kunt zeggen wat u wilt, toch …l'échapper belle • op het nippertje ontsnappen, ontkomenbel et bien • goed en wel, échtde plus belle • opnieuw en nog sterkertout beau! • kalm aan!= bel; = belle; adj, adv1) mooi, knap2) goed, lief3) flink, veel, groot -
7 jour
jour [zĵoer]〈m.〉1 dag3 opening ⇒ venster, naad♦voorbeelden:un jour ou l'autre • op een goede dagun jour de congé • een vrije dagjour d'exposition • kijkdagle jour des Morts • Allerzielenc'est le jour et la nuit • dat is een verschil als tussen dag en nachtjour de Pâques • paasdagjour des Rois • Driekoningenjour de sortie • vrije dagc'est à un jour de train • dat is één dag sporenvedettes d'un jour • eendagssterrenl'autre jour • een tijdje geleden, pas geleden, onlangsun beau jour • op een goede, mooie dagêtre dans son bon jour • z'n goede dag hebbenun de ces jours • één dezer dagenjusqu'à son dernier jour • tot zijn dood toetous les deux jours • om de andere dagjour férié • feestdagà jour fixé • op de afgesproken dag, datumdans huit jours • over een weekdonner ses huit jours à un domestique • een bediende ontslaance jour même • vandaag nogjours ouvrables • werkdagentous les jours • iedere dag, dagelijksde tous les jours • gewoon, alledaagsil y a un jour que … • het is een dag geleden dat …le jour d'avant, d'après • de vorige, volgende dagvenir à son jour et à son heure • geschieden op het door het lot bepaalde tijdstipd'un jour à l'autre • van de ene dag op de anderemettre à jour • bijwerkentenir à jour • bijhoudenêtre à jour • up-to-date zijn, bij zijnau jour le jour • gestaag, regelmatigofficier de jour • dienstdoend officierde jour • overdagservice de jour • dagdienstde nos jours • tegenwoordigde jour en jour • van dag tot dagle goût du jour • de thans heersende smaakc'est le héros du jour • hij is de held van de dagdu jour • van diezelfde dagnouvelles du jour • laatste nieuwsdes oeufs du jour • verse eierendu jour au lendemain • van de ene dag op de anderepar jour • per dagjour pour jour • op de dag afbeau comme le jour • beeldschoonclair comme le jour • zonneklaarun jour ou l'autre • op een goede dagun jour • eens, ooit, op een dag2 faux jour • slechte verlichting, vals lichtmettre au grand jour • openbaar makenjeter un nouveau jour sur • een nieuw licht werpen oppetit jour • ochtendschemeringen plein jour • op klaarlichte dagdonner le jour à un enfant • het leven schenken aan een kindse faire jour • duidelijk wordenil fait jour • het is dagdemain il fera jour • morgen komt er weer een dagle jour se lève • het wordt dagmettre au jour • aan het licht brengenvoir le jour • het levenslicht aanschouwen, geboren wordenpercer à jour • doorgronden, doorzien, doorhebben5 les vieux jours • de oude dag, ouderdomfinir ses jours à la campagne • z'n laatste levensdagen op het platteland slijten1. m1) dag2) (dag)licht3) venster2. joursm pl1) tijd -
8 ligne
ligne [lienj]〈v.〉2 lijn ⇒ verbinding, communicatie3 lijn ⇒ houding, richtlijn5 vissnoer ⇒ hengel, vislijn6 rij ⇒ gevechtslijn, linie7 regel♦voorbeelden:ligne de mire • vizierlijn, richtlijnligne de partage des eaux • waterscheidingligne directrice • richtlijnavoir de la ligne • een goed figuur hebbengarder la ligne • aan de lijn doenperdre la ligne • dikker wordendans les, ses grandes lignes • in grote lijnencela tient en dix lignes • dat had je ook korter kunnen zeggenligne à haute tension • hoogspanningskabelgrandes lignes • hoofdspoorlijnenlignes groupées • collectief telefoonnummerla ligne est occupée • de (telefoon)lijn is bezetligne de foi • richtlijnrester dans la ligne • niet afwijken van de gedragslijnligne de produits de beauté • serie schoonheidsartikelenligne de tir • vuurlijnmonter en ligne • aanvallenwagons en ligne • wagons die rijdenhors ligne • buitengewoonsur toute la ligne • over de hele liniemettre la dernière ligne à un article • de laatste hand aan een artikel leggenaller, revenir à la ligne • een nieuwe regel beginnenà la ligne! • nieuwe regel!cela n'entre pas en ligne de compte • dat doet niet ter zakeentrer en ligne de compte • in overweging genomen wordenfaire entrer en ligne de compte • in aanmerking nemenmettre en ligne de compte • in aanmerking nemenlire entre les lignes • tussen de regels lezen→ vaisseaufranchir la ligne • de grens overtrekkenf1) lijn2) lijndienst3) richtlijn, houding4) hengel5) gevechtslijn6) regel7) evenaar -
9 ligné
ligne [lienj]〈v.〉2 lijn ⇒ verbinding, communicatie3 lijn ⇒ houding, richtlijn5 vissnoer ⇒ hengel, vislijn6 rij ⇒ gevechtslijn, linie7 regel♦voorbeelden:ligne de mire • vizierlijn, richtlijnligne de partage des eaux • waterscheidingligne directrice • richtlijnavoir de la ligne • een goed figuur hebbengarder la ligne • aan de lijn doenperdre la ligne • dikker wordendans les, ses grandes lignes • in grote lijnencela tient en dix lignes • dat had je ook korter kunnen zeggenligne à haute tension • hoogspanningskabelgrandes lignes • hoofdspoorlijnenlignes groupées • collectief telefoonnummerla ligne est occupée • de (telefoon)lijn is bezetligne de foi • richtlijnrester dans la ligne • niet afwijken van de gedragslijnligne de produits de beauté • serie schoonheidsartikelenligne de tir • vuurlijnmonter en ligne • aanvallenwagons en ligne • wagons die rijdenhors ligne • buitengewoonsur toute la ligne • over de hele liniemettre la dernière ligne à un article • de laatste hand aan een artikel leggenaller, revenir à la ligne • een nieuwe regel beginnenà la ligne! • nieuwe regel!cela n'entre pas en ligne de compte • dat doet niet ter zakeentrer en ligne de compte • in overweging genomen wordenfaire entrer en ligne de compte • in aanmerking nemenmettre en ligne de compte • in aanmerking nemenlire entre les lignes • tussen de regels lezen→ vaisseaufranchir la ligne • de grens overtrekkenadj -
10 remettre
remettre [rəmetr]1 weer op zijn plaats zetten ⇒ opnieuw, weer leggen, weer zetten2 overhandigen ⇒ ter hand stellen, (terug)geven, overdragen3 uitstellen ⇒ opschorten, verdagen♦voorbeelden:remettre qn. à sa place • iemand op zijn nummer zettenremettre à neuf une maison • een huis opknappen, restaurerenremettre qc. en esprit, en mémoire • iets in herinnering brengen1 weer gaan zitten, staan, liggen ⇒ zich weer neerzetten♦voorbeelden:se remettre avec qn. • weer goede vrienden worden met iemandallons, remettez-vous • kom, kom tot jezelfv1) terugleggen3) uitstellen5) weer aandoen7) overdoen8) herkennen -
11 semaine
semaine [səmen]〈v.〉1 week♦voorbeelden:la semaine des quatre jeudis • met sint-juttemissemaine anglaise • vijfdaagse werkweekà la petite semaine • zonder een duidelijke lijn, kortzichtig, op korte termijnvivre à la petite semaine • van de hand in de tand levenla semaine sainte • de stille week, goede weekêtre de semaine • weekdienst hebbenà la semaine • per weekdans une semaine • over een weeken semaine, pendant la semaine • op werkdagen, door de week
См. также в других словарях:
Hand over fist — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
Hand over hand — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
Hand over head — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
hand over hand — {adv. phr.} By taking hold with one hand over the other alternately. * /The only way to climb a rope is hand over hand./ … Dictionary of American idioms
hand over hand — {adv. phr.} By taking hold with one hand over the other alternately. * /The only way to climb a rope is hand over hand./ … Dictionary of American idioms
hand over fist — {adv. phr.}, {informal} Fast and in large amounts. * /Fred may get a pony for Christmas because his father is making money hand over fist./ * /Business is so bad that the store on the corner is losing money hand over fist./ … Dictionary of American idioms
hand over fist — {adv. phr.}, {informal} Fast and in large amounts. * /Fred may get a pony for Christmas because his father is making money hand over fist./ * /Business is so bad that the store on the corner is losing money hand over fist./ … Dictionary of American idioms
hand over to somebody — ˌhand ˈover (to sb) | ˌhand sthˈover (to sb) derived to give sb else your position of power or the responsibility for sth • She resigned and handed over to one of her younger colleagues. • He finally handed over his responsibility for the company … Useful english dictionary
Hand over mouth — Hand over mouth, parfois abrégé par HOM, est une locution anglo saxonne pouvant se traduire par main sur la bouche . Dans son sens général, elle désigne l action de mettre sa main sur la bouche d une personne pour l empêcher de parler. Dans l… … Wikipédia en Français
hand over — [v] give back; release abandon, cede, commend, commit, consign, deliver, dispense, donate, entrust, feed, find, fork out*, fork up*, give up, hand, leave, present, provide, relegate, relinquish, supply, surrender, transfer, turn over, waive,… … New thesaurus
hand over someone — hand over (someone/something) to give someone or something to someone else. The prisoners were handed over to the marshals to be taken to another jail to serve their sentences. The old man handed his passport over … New idioms dictionary