-
1 fight it out
fight it out -
2 fight one's way out of a difficult situation
English-Dutch dictionary > fight one's way out of a difficult situation
-
3 fight
n. slag, oorlog; gevecht; ruzie; bokswedstrijd; gevechtlust--------v. vechten, strijden; bevechten; doorbreken tijdens gevechtfight1[ fajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gevecht ⇒ strijd, vechtpartij♦voorbeelden:1 put up a brave/good/poor fight • dapper/weinig weerstand biedena fight to the finish • een gevecht tot het bittere einde→ free free/————————fight22 ruziën♦voorbeelden:fight shy of something • ergens met een boog omheen lopenfight back • weerstand biedenfight on • doorvechtenfight for peace • strijden voor vredeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevechten ⇒ bestrijden, strijden tegen♦voorbeelden:1 fight disease/the French • vechten tegen ziekte/de Fransenfight one's way out of a difficult situation • zich uit een benarde positie bevrijdenfight one's way back to respectability • met moeite zijn aanzien heroverenfight down one's anger • zijn boosheid onderdrukkenfight off something • ergens weerstand tegen biedenfight it out • het uitvechten -
4 fight something out
iets uitvechten -
5 knockdown-drag-out-fight
-
6 battle
n. slag, strijd, gevecht--------v. vechten, strijdenbattle1[ bætl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (veld)slag ⇒ gevecht, competitie♦voorbeelden:fight a losing battle • een hopeloze strijd voerenfight someone's battle(s) for someone • voor iemand de kastanjes uit het vuur halengive battle • slag/strijd leverengo into battle • ten strijde trekken————————battle2♦voorbeelden:battle through the crowd • zich een weg banen door de menigteII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 clean
adj. schoon; rein; zuiver--------adv. zuiver--------n. schoonmaak, reiniging--------v. schoonmaken; reinigen; zuiverenclean1[ klie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clean2〈bijvoeglijk naamwoord; cleanness〉2 〈 benaming voor〉 welgevormd ⇒ sierlijk; glad, gestroomlijnd 〈 vliegtuig〉; regelmatig; duidelijk, helder 〈 stijl〉3 compleet ⇒ finaal, helemaal4 oprecht ⇒ eerlijk, sportief5 onschuldig ⇒ netjes, fatsoenlijk, kuis6 〈 slang〉 schoon ⇒ clean, eraf, 〈 in het bijzonder〉 geen drank/drugs gebruikend, droog; geen verboden wapens/drugs hebbend♦voorbeelden:1 give someone a clean bill of health • iemand kerngezond verklaren, iemand in orde verklaren 〈 ook figuurlijk〉; verklaren dat iemand er financieel goed voorstaatmake a clean sweep • schoon schip makenhit the ball cleanly • de bal vol rakencatch a ball cleanly • een bal in een keer vangencome clean • voor de draad komen, eerlijk bekennena clean record • een blanco strafbladkeep it clean • hou 't netjesmake a clean breast of something • iets bekennen, ergens schoon schip mee makenkeep one's nose clean • zich nergens mee bemoeienshow a clean pair of heels • z'n hielen lichten, de benen nemenclean as a new pin/as a whistle • brandschoon, zo schoon als watwipe the slate clean • met een schone lei beginnen————————clean3♦voorbeelden:→ clean up clean up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schoonmaken ⇒ reinigen, zuiveren♦voorbeelden:have a coat cleaned • een jas laten stomenclean down • schoonborstelen, schoonwassen————————clean4〈 bijwoord〉1 volkomen ⇒ helemaal, compleet, finaal♦voorbeelden:I'm clean out of sugar • ik zit helemaal zonder suikercut clean through • helemaal/finaal doorgesneden -
8 equal
adj. gelijk, identiek, geheel gelijk; geschikt, begaafd--------n. gelijk; gelijkwaardig--------v. evenaren, gelijk zijn aanequal1[ ie:kwəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————equal21 gelijk ⇒ overeenkomstig, hetzelfde♦voorbeelden:all other things being equal • onder overigens gelijke omstandighedenequal to • gelijk aanequal opportunity • gelijkberechtigingequal opportunities employer • een werkgever die geen discriminatie toepast¶ equal to • opgewassen/bestand tegen, in staat tot————————equal3〈werkwoord; Brits-Engels equalled〉♦voorbeelden:she equalled him in cruelty • zij was even wreed als hij -
9 knockdown
adj. verpletterend, verbazend; kan vernietigd worden--------n. opdonder, sterke klap; verlaging (van prijzen enz.)knockdown1〈 zelfstandig naamwoord〉 〈 boksen〉————————knockdown2♦voorbeelden: -
10 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
11 straight
adj. recht; eerlijk; in orde; puur--------adv. recht; eerlijk, in orde--------n. rechte eind (v. renbaan); eerlijkheidstraight1[ street] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————straight2〈bijvoeglijk naamwoord; straightness〉3 open(hartig) ⇒ eerlijk, recht door zee4 strak ⇒ in de plooi, correct5 ordelijk ⇒ geordend, netjes6 direct ⇒ rechtstreeks, zonder voorbehoud♦voorbeelden:straight whisky • whisky puurkeep (someone) to the straight and narrow path • (iemand) op het rechte pad houden5 get this straight • knoop dit even goed in je oren, begrijp me goedput/set the facts/record straight • alle feiten op een rijtje zettenset someone straight about something • iemand de ware toedracht over iets meedelen————————straight3〈 bijwoord〉1 rechtstreeks ⇒ meteen, zonder omwegen♦voorbeelden:tell someone straight out • iemand iets vierkant in zijn gezicht zeggenthink straight • helder denkenstraight away/off • onmiddellijk -
12 tooth
n. tand; punt[ toe:θ] 〈meervoud: teeth [tie:θ]〉♦voorbeelden:have a tooth (pulled) out • een tand/kies laten trekkenin the teeth of … • ondanks …fly in the teeth of • trotseren, ingaan tegenkick in the teeth • voor het hoofd stotenlie in one's teeth/throat • liegen of het gedrukt staatthe sound set his teeth on edge • het geluid ging hem door merg en been→ long long/
См. также в других словарях:
fight out — ˌfight ˈout [transitive] [present tense I/you/we/they fight out he/she/it fights out present participle fighting out past tense … Useful english dictionary
fight out something — ˌfight ˈout sth | ˌfight it ˈout derived to fight or argue until an argument has been settled • The conflict is still being fought out. • They hadn t reached any agreement so we left them to fight it out. Main entry: ↑fightderived … Useful english dictionary
fight out — phrasal verb [transitive] Word forms fight out : present tense I/you/we/they fight out he/she/it fights out present participle fighting out past tense fought out past participle fought out fight it out if two people fight it out, they fight or… … English dictionary
fight out — PHR V RECIP If two people or groups fight something out, they fight or argue until one of them wins. [pl n V it P] Instead of retaliating, he gets up and walks away leaving his team mates to fight it out... [V it P with n] Malcolm continued to… … English dictionary
fight it out — To struggle on until the end • • • Main Entry: ↑fight * * * settle a dispute by fighting or competing aggressively they fought it out with a tug of war * * * fight it out 1 : to be in a fight People were fighting it out over parking spaces. 2 :… … Useful english dictionary
fight — fight1 W1S1 [faıt] v past tense and past participle fought [fo:t US fo:t] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(war)¦ 2¦(hit people)¦ 3¦(try to do something)¦ 4¦(prevent something)¦ 5¦(compete)¦ 6¦(argue)¦ 7¦(sport)¦ 8¦(emotion)¦ 9¦(law)¦ … Dictionary of contemporary English
fight — fight1 [ faıt ] (past tense and past participle fought [ fɔt ] ) verb *** ▸ 1 use weapons ▸ 2 hit/kick/bite each other ▸ 3 disagree/argue ▸ 4 try hard to prevent something ▸ 5 try hard to achieve something ▸ 6 try not to show/do something ▸ 7… … Usage of the words and phrases in modern English
fight — v. & n. v. (past and past part. fought) 1 intr. (often foll. by against, with) contend or struggle in war, battle, single combat, etc. 2 tr. contend with (an opponent) in this way. 3 tr. take part or engage in (a battle, war, duel, etc.). 4 tr.… … Useful english dictionary
fight */*/*/ — I UK [faɪt] / US verb Word forms fight : present tense I/you/we/they fight he/she/it fights present participle fighting past tense fought UK [fɔːt] / US [fɔt] past participle fought 1) [intransitive/transitive] if people fight, they use guns or… … English dictionary
fight — [[t]fa͟ɪt[/t]] ♦ fights, fighting, fought 1) VERB If you fight something unpleasant, you try in a determined way to prevent it or stop it happening. [V n] Mother Teresa is an elderly nun who has devoted her life to fighting poverty... [V n] More… … English dictionary
Fight Club (novel) — Fight Club First … Wikipedia