Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Все языки
Иврит
Русский

the+case+for

Толкование Перевод

1 the case for the defendant

the case for the defendant

het pleidooi ten gunste van de beklaagde

English-Dutch dictionary > the case for the defendant
2 case for the defence

een zaak voor de verdediging (getuigenis van de verdedigingsgetuigen)

English-Dutch dictionary > case for the defence
3 case for the prosecution

zaak van de opeiser (getuigenis van de opeisersgetuigen)

English-Dutch dictionary > case for the prosecution
4 case

n. geval; zaak; rechtszaak; toestand; reden; naamval (grammatica); krat, kist, doos; (in computers) metalen omhulsel waarin zich alle interne onderdelen van de computer bevinden
--------
v. inpakken (ook in een kist)

case¹

[ kees]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 geval ⇒ kwestie, zaak; stand van zaken; voorbeeld, specimen; patiënt, ziektegeval; 〈 informeel〉 (excentriek) type

2 argumenten ⇒ bewijs(materiaal), pleidooi 〈 ook juridisch〉

3 〈 juridisch〉 (rechts)zaak ⇒ geding, proces

4 〈 benaming voor〉 omhulsel 〈 voornamelijk met inhoud〉 ⇒ doos, kist, koffer; zak, tas(je); schede, koker; huls, mantel; sloop, overtrek; cassette, etui; omslag; band; uitstalkast, vitrine; kast 〈 van horloge, piano; voor boeken enz.〉; 〈 techniek, technologie〉 huis; trommel, bus; 〈 plantkunde〉 zaadhuisje/hulsel

5 kozijn ⇒ raamwerk, deurlijst

♦voorbeelden:

1   case of honour • erezaak

     case in point • goed voorbeeld

     he's a real case • hij is echt geschift

     in case • voor het geval dat; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 indien

     (just) in case • voor het geval dat

     in case of • in geval van, voor het geval dat

     in the case of • met betrekking tot

     in any/no case • in elk/geen geval

     it's (not) the case • het is (niet) waar/het geval

     such being the case • in het licht daarvan

     in this/that case • in dit/dat geval

     three cases of measles • drie gevallen van mazelen

     as the case may be • afhankelijk van de situatie/omstandigheden

2   have a strong case • er goed/sterk voor staan

     make (out) one's case • aantonen dat men gelijk heeft

     put the case (that) • opperen/voorstellen (om te)

     the case for the defendant • het pleidooi ten gunste van de beklaagde

     have no case • geen been hebben om op te staan

3   criminal case • strafzaak

     leading case • precedent

     my case is to be heard today • mijn zaak komt vandaag voor

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈 taalkunde〉

1 naamval ⇒ casus

————————

case²

〈 werkwoord〉

1 voorzien van een omhulsel/doos ⇒ insluiten, vatten

2 〈 slang〉 afleggen ⇒ verkennen, onderzoeken 〈 gebouw, persoon vóór beroving〉

English-Dutch dictionary > case
5 right

n. rechts, de conservatieven (politiek); rechterhand, -kant; recht; recht op voorrang

right¹

[ rajt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rechterhand ⇒ rechtse 〈 voornamelijk bij boksen〉

2 rechter(hand)schoen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 recht ⇒ voorrecht, (gerechtvaardigde) eis

2 〈vaak meervoud; economie〉 recht ⇒ claimrecht(certificaat)

♦voorbeelden:

1   right of common • recht op de gemeenteweiden

     rights and duties • rechten en plichten

     right of entry • recht van toegang

     right of primogeniture • eerstgeboorterecht

     the right of free speech • het recht op vrije meningsuiting

     right of way 〈 juridisch〉 • recht van overweg/overpad/drijfweg; 〈 verkeer〉 voorrang(srecht)

     stand on one's rights • op zijn recht(en) staan

     all rights reserved • alle rechten voorbehouden

     by rights • eigenlijk

     by right of • krachtens, uit rechte van, op grond van

     (as) of right • rechtmatig, op grond van een gerechtigde eis

     he has a right to the money • hij heeft recht op het geld

     within one's rights • in zijn recht

→ own own/

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 recht ⇒ gerechtigheid

2 rechterkant

3 〈the; voornamelijk Right; politiek〉 rechts ⇒ de conservatieven

♦voorbeelden:

1   do someone right • iemand recht laten wedervaren

     he is in the right • hij heeft gelijk/heeft het recht aan zijn kant

     put someone in the right • iemand in het gelijk stellen

2   keep to the right • rechts houden

     on/to the/your right • aan de/je rechterkant

IV 〈 meervoud〉

1 ware toedracht

♦voorbeelden:

1   the rights (and wrongs) of the case • de rechte/ware toedracht van de zaak

¶ put/set to rights • in orde brengen, rechtzetten

————————

right²

〈 rightness〉

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 juist ⇒ correct, rechtmatig

2 juist ⇒ gepast, geëigend 〈 in de gegeven omstandigheden〉, recht

3 in goede staat ⇒ in orde

4 〈 soms Right〉 rechts ⇒ rechter-, conservatief

5 〈 wiskunde〉 orthogonaal ⇒ recht, met een hoek van negentig graden

6 〈 slang〉 eerlijk ⇒ betrouwbaar

♦voorbeelden:

1   what's the right time? • hoe laat is het precies?

     he got the answers right • hij heeft de vragen juist (beantwoord)

     you were right to tell her • je deed er goed aan het haar te vertellen

     put/set the clock right • de klok juist/gelijk zetten

2   the right man in the right place • de juiste man op de juiste plaats

     strike the right note, touch the right chord • de juiste toon aanslaan/vinden

     〈 figuurlijk〉 have one's heart in the right place • het hart op de juiste plaats hebben

     on the right side of fifty • nog geen vijftig (jaar oud)

     keep on the right side of the law • zich (keurig) aan de wet houden

     〈 figuurlijk〉 get on the right side of someone • goede maatjes worden met iemand

     〈 figuurlijk〉 be on the right track • op het rechte spoor zitten

3   the patient doesn't look right • de patiënt ziet er niet goed uit

     let's get this right • laten we de dingen even op een rijtje zetten

     put/set something right • iets in orde brengen

     put/set someone right again • iemand genezen/op de been helpen

4   the right wing of the party • de rechtervleugel van de partij

5   right angle • rechte hoek

6   the right sort • het goede soort (mensen)

¶ 〈 informeel〉 not (quite) right in the/one's head • niet goed bij zijn hoofd

     not in one's right mind • niet wel/helemaal bij (zijn) zinnen

     Mister Right • de ware Jakob

     〈 informeel〉 (as) right as rain • perfect/helemaal in orde, kerngezond

     put/set someone right • iemand terechtwijzen

     see someone right • zorgen dat iemand aan zijn trekken komt/recht wordt gedaan

     all right • (erg) goed, prima

     that's right • dat klopt, ja zeker

     right enough • bevredigend; ja hoor

     right (you are)!, 〈 Brits-Engels〉right oh! • komt in orde, doen we

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 rechter- ⇒ rechts

2 〈 informeel〉 waar ⇒ echt, heus

♦voorbeelden:

2   he's a right berk • hij is een echte sul

     it's a right mess • het is een puinzooi

¶ right arm/hand • rechterhand, assistent

     〈 honkbal〉 right field • rechtervleugel

     keep on the right side • rechts houden

III 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉

1 gelijk

2 rechtvaardig ⇒ gerechtvaardigd

♦voorbeelden:

1   you are right • je hebt gelijk

     how right you are! • gelijk hebt u!

2   it seemed only right to tell you this • ik vond dat je dit moest weten

¶ and quite right so • en maar goed ook

————————

right³

〈 werkwoord〉

1 〈 vaak wederkerend werkwoord〉 rechtmaken ⇒ recht(op) zetten

2 genoegdoening geven ⇒ rehabiliteren

3 〈 vaak wederkerend werkwoord〉 verbeteren ⇒ rechtzetten 〈 fouten〉

♦voorbeelden:

1   the yacht righted itself • het jacht kwam weer recht te liggen

3   right a wrong • een onrecht herstellen

¶ right oneself • zich herstellen

————————

right⁴

〈 bijwoord〉

1 naar rechts ⇒ aan de rechterzijde

2 juist ⇒ vlak, regelrecht

3 onmiddellijk ⇒ direct

4 juist ⇒ correct

5 helemaal ⇒ volledig

6 〈 informeel〉 zeer ⇒ heel, recht

7 〈Right; in aanspreektitels〉 Zeer

♦voorbeelden:

1   right and left • aan alle kanten, overal, s en rechts

     right, left and centre, left, right, and centre • aan alle kanten

2   right ahead • recht/pal vooruit

     right behind you • vlak achter je

3   I'll be right back • ik ben zó terug

4   nothing seems to go right for her • niets wil haar lukken

5   she turned right round • zij maakte volledig rechtsomkeert

7   Right Honourable • Zeer Geachte

¶ right away • onmiddellijk

     〈Amerikaans-Engels; informeel〉 right off • onmiddellijk

     〈voornamelijk Amerikaans-Engels; slang〉 right on • zo mogen wij het horen

     right, let's go • okay, laten we gaan

English-Dutch dictionary > right
6 nature

n. de natuur, het heelal

nature

[ neetsjə]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 wezen ⇒ natuur, karakter

2 soort ⇒ aard

♦voorbeelden:

1   he is stubborn by nature • hij is koppig van aard

     by/from/in the (very) nature of the case/of things • uit de aard der zaak

2   I don't care for things of this nature • dit soort dingen interesseert me niet

     something of that nature • iets van dien aard

     her request was in/of the nature of a command • haar verzoek had meer weg van een bevel

→ good good/, human human/, second second/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 vaak Nature〉 de natuur 〈 ook als personificatie〉

2 lichaamsfunctie ⇒ natuurlijke functie

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 let nature take its course • de zaken op hun beloop laten

     against/contrary to nature • wonderbaarlijk; onnatuurlijk, tegennatuurlijk

     paint from nature • schilderen naar de natuur

2   ease/relieve nature • zijn behoefte doen; wateren

English-Dutch dictionary > nature
7 put up

zich kandidaat stellen; voorstellen

put up

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+for; voornamelijk Brits-Engels〉 zich kandidaat stellen (voor)

2 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 logeren

♦voorbeelden:

2   put up at an inn • in een herberg logeren

¶ 〈 informeel〉 I wouldn't put up with it any longer • ik zou het niet langer meer dulden/pikken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opzetten ⇒ oprichten, bouwen 〈 tent, standbeeld e.d.〉

2 opsteken ⇒ hijsen, ophangen

3 bekendmaken ⇒ afkondigen, ophangen

4 voorleggen ⇒ naar voren brengen

5 verhogen ⇒ opslaan

6 huisvesten ⇒ logeren

7 beschikbaar stellen 〈 gelden〉 ⇒ voorschieten

8 bieden ⇒ tonen

9 (te koop) aanbieden

10 kandidaat stellen ⇒ voordragen

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 put up a front/façade • zich achter een façade verbergen

     put up a show • iets voor de show doen

     〈 voornamelijk figuurlijk〉 put up a smokescreen • een rookgordijn leggen

2   she had put her hair up • ze had haar haar opgestoken

     put one's hands up • de handen opsteken 〈 voornamelijk om zich over te geven〉

3   put up a notice • een bericht ophangen

4   put up a case • een zaak naar voren brengen/verdedigen

     put up a proposal • een voorstel voorleggen

5   put up the rent • de huurprijs verhogen

7   who will put up money for new research? • wie stelt geld beschikbaar voor nieuw onderzoek?

8   the boxers put up a good fight • de boksers lieten een goede kamp zien

     the rebels put up strong resistance • de rebellen boden hevig weerstand

9   they put up their house for sale • zij boden hun huis te koop aan

10 they put him up for chairman • zij droegen hem als voorzitter voor

¶ put someone up to something • iemand opstoken/aanzetten tot iets; iemand op de hoogte brengen van iets

English-Dutch dictionary > put up
8 present

adj. aanwezig; ; tegenwoordig; heden
--------
n. aanwezigheid; tegenwoordige tijd
--------
n. cadeau, geschenk
--------
v. voordragen; uitreiken, toekennen; aanbieden; opdragen

present¹

[ preznt] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 geschenk ⇒ cadeau, gift

2 het heden

♦voorbeelden:

1   make someone a present of something • iemand iets cadeau doen

2   live in the present 〈 figuurlijk〉 • de dag plukken

     at present • op dit ogenblik; tegenwoordig

     for the present • voorlopig

————————

present²

[ prizzent] 〈 zelfstandig naamwoord〉

♦voorbeelden:

¶ bring to the present • in de aanslag brengen

————————

present³

[ preznt]

I 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 onderhavig ⇒ in kwestie

2 huidig ⇒ tegenwoordig

3 〈 taalkunde〉 tegenwoordig

♦voorbeelden:

1   the present author • schrijver dezes

     in the present case • in dit/onderhavig geval

2   our present king • onze huidige koning

3   present participle • onvoltooid/tegenwoordig deelwoord

     present perfect • voltooid tegenwoordige tijd

     present tense • tegenwoordige tijd

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉

1 tegenwoordig ⇒ aanwezig

♦voorbeelden:

1   present company excepted • met uitzondering van de aanwezigen

     present at • aanwezig bij/op

————————

present⁴

[ prizzent] 〈 werkwoord〉

1 voorstellen ⇒ introduceren; voordragen

2 opvoeren ⇒ vertonen

3 (ver)tonen ⇒ ten toon spreiden, blijk geven van

4 aanbieden ⇒ schenken, uitreiken

5 〈 leger〉 presenteren

♦voorbeelden:

1   be presented at Court • aan het Hof geïntroduceerd worden

2   present a play • een toneelstuk opvoeren

     present a show • een show presenteren

3   present no difficulties • geen problemen bieden/opleveren

4   present an idea • een idee voorleggen

     present someone with a price • iemand een prijs uitreiken

     your remarks present me with a problem • je opmerkingen stellen me voor een probleem

5   present arms! • presenteer geweer!

¶ present a complaint to • een klacht indienen bij

     present oneself for an examination • voor een examen opgaan

     a new chance presents itself • er doet zich een nieuwe kans voor

English-Dutch dictionary > present
9 be up

be up

1 in een hoge(re) positie zijn 〈 ook figuurlijk〉

2 op zijn ⇒ opstaan, wakker zijn

3 op zijn ⇒ over/voorbij/om zijn

4 ter discussie staan ⇒ in aanmerking komen

5 zijn ⇒ wonen, studeren 〈 Brits-Engels in het bijzonder in een grote stad of aan een universiteit〉

6 aan de gang/hand zijn ⇒ gaande zijn

7 aan de beurt zijn ⇒ 〈 sport〉 aan slag/bat zijn

♦voorbeelden:

1   petrol's up again • de benzine is weer duurder geworden

     the river is up • de rivier staat hoog

     the sun is up already • de zon is al op

     his sleeves were up • hij had zijn mouwen opgestroopt

     〈 sport〉 be one up on someone • een punt voorstaan op iemand; 〈 figuurlijk〉 iemand een slag voor zijn

2   〈 informeel〉 be up and about • (weer) op de been zijn, druk aan het werk zijn

3   your chance is up • je kans is verkeken

     〈Brits-Engels; politiek〉 Parliament is up • het Parlement is op reces

     〈 informeel〉 it's all up with him • het is met hem gedaan/afgelopen

4   Mary/Mary's case is up (in court) this afternoon • Maria/Maria's zaak komt vanmiddag voor

     be up for discussion • ter discussie staan

     be up for election • verkiesbaar zijn

5   〈 golf〉 the ball was well up • de bal kwam dicht bij de hole uit

     my son is up at Oxford • mijn zoon studeert in Oxford

6   something's up again • er is weer iets aan de hand

     what's up with you? • wat is er met jou aan de hand?

7   who's up? • wie is er aan de beurt?

¶ be up against a problem • op een probleem gestoten zijn

     〈 informeel〉 be up against it • in de puree/rats zitten

     be well up in something • goed op de hoogte zijn van iets

English-Dutch dictionary > be up
10 rest

n. rest; rust; het stilzetten
--------
v. rusten; resten

rest¹

[ rest]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rustplaats ⇒ verblijf, tehuis

2 steun ⇒ standaard, houder, statief; 〈 biljart〉 bok

3 〈 muziek〉 rust(teken)

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rust 〈 ook muziek〉 ⇒ slaap, pauze

♦voorbeelden:

1   come to rest • tot stilstand komen

     give it a rest • laat het even rusten, hou er even mee op

     lay to rest • te ruste leggen, begraven; sussen, doen bedaren

     set at rest • uit de weg ruimen, wegnemen 〈 vrees, twijfels〉

     set someone's mind at rest • iemand geruststellen

III 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉

1 de rest ⇒ het overige, de overigen

♦voorbeelden:

1   for the rest • voor de rest, overigens

     and the rest of it, all the rest of it • en de rest

————————

rest²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rusten ⇒ stil staan, slapen, pauzeren

2 blijven 〈 in een bepaalde toestand〉

3 braak liggen

♦voorbeelden:

1   there the matter rests • daar blijft het bij

     I feel completely rested • ik voel me helemaal uitgerust

2   rest assured • wees gerust, wees ervan verzekerd

→ rest upon rest upon/, rest with rest with/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten (uit)rusten ⇒ rust geven

2 doen rusten ⇒ leunen, steunen

3 braak laten liggen

♦voorbeelden:

1   〈 juridisch〉 rest one's case • zijn pleidooi/requisitoir beëindigen

     God rest his soul • God hebbe zijn ziel

English-Dutch dictionary > rest

См. также в других словарях:

The Case for Mars — The Case for Mars: The Plan to Settle the Red Planet and Why We Must is a nonfiction science book by Robert Zubrin, first published in 1996. Richard Wagner worked as a supporting author.The book details Zubrin s Mars Direct plan to make the first … Wikipedia
The Case for Israel — Infobox book name = The Case for Israel title orig = translator = image caption = First edition cover. author = Alan Dershowitz illustrator = cover artist = country = United States language = English series = subject = genre = Non fiction… … Wikipedia
The Case of Charles Dexter Ward — Author H. P. Lovecraft Country USA Language … Wikipedia
The Hunt for Red October — For other uses, see The Hunt for Red October (disambiguation). The Hunt for Red October … Wikipedia
The Market for Lemons — The Market for Lemons: Quality Uncertainty and the Market Mechanism is a 1970 paper by the economist George Akerlof. It discusses information asymmetry, which occurs when the seller knows more about a product than the buyer. A lemon is an… … Wikipedia
The Uneasy Case for Copyright — The Uneasy Case for Copyright: A Study of Copyright in Books, Photocopies, and Computer Programs was an article in the Harvard Law Review by future United States Supreme Court Justice Stephen Breyer in 1970, while he was still a legal academic.… … Wikipedia
The Facts in the Case of M. Valdemar — Infobox Book | name = The Facts in the Case of M. Valdemar title orig = translator = image caption = Illustration for The Facts in the Case of M. Valdemar by Harry Clarke, 1919. author = Edgar Allan Poe country = flagicon|USA United States… … Wikipedia
Action on the case — Case Case, n. [F. cas, fr. L. casus, fr. cadere to fall, to happen. Cf. {Chance}.] 1. Chance; accident; hap; opportunity. [Obs.] [1913 Webster] By aventure, or sort, or cas. Chaucer. [1913 Webster] 2. That which befalls, comes, or happens; an… … The Collaborative International Dictionary of English
trespass on the case — Case Case, n. [F. cas, fr. L. casus, fr. cadere to fall, to happen. Cf. {Chance}.] 1. Chance; accident; hap; opportunity. [Obs.] [1913 Webster] By aventure, or sort, or cas. Chaucer. [1913 Webster] 2. That which befalls, comes, or happens; an… … The Collaborative International Dictionary of English
The Guide for the Perplexed — This article is about the 12th century book by Maimonides. For the 1977 book by E.F. Schumacher, see A Guide for the Perplexed. For the 2001 novel by Gilad Atzmon, see A Guide to the Perplexed. The title page of The Guide for the Perplexed The… … Wikipedia
The Case-Book of Sherlock Holmes — Infobox Book | name = The Case Book of Sherlock Holmes title orig = translator = image caption = Dust jacket illustration of the first edition of The Case Book of Sherlock Holmes author = Arthur Conan Doyle illustrator = cover artist = country =… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

the+case+for

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

the+case+for

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: