-
1 ganz
ganz1♦voorbeelden:1 das ist ganze Arbeit! • dat is prima (afgewerkt)!sein ganzes Geld • al zijn geldein ganzer Kerl • een kerel uit één stukeine ganze Menge • een hele hoop, heel watdie ganze Zeit (über) • de hele tijd, al die tijddie ganzen Bäume • alle bomenim Ganzen gesehen, genommen • over 't geheel bekeken, genomenim (Großen und) Ganzen • over 't geheel (genomen), in het algemeenganze 3 Stunden • volle, wel 3 uur————————ganz2〈 bijwoord〉3 〈 onbeklemtoond〉nogal, tamelijk♦voorbeelden:du bist ganz der Mann dazu • jij bent geknipt voor zoietsich bin ganz deiner Meinung! • ik ben het helemaal met jou eens!er hat ganz Recht • hij heeft volkomen gelijkdas ist etwas ganz anderes, 〈 informeel〉ganz was anderes! • dat is heel iets anders!ganz gleich, was du machst • wat je ook doetganz gleich, wie es ausgeht • hoe het ook aflooptganz gleich wann • om 't even wanneerganz und gar • geheel en al, compleetganz und gar nicht • helemaal niet2 ganz gewiss! • zeer, heel zeker!da hast du dich aber ganz schön getäuscht! • je hebt je (daarin) danig, schromelijk vergist! -
2 Dekagramm
-
3 Dollar
-
4 Zahlwort
-
5 acht
-
6 ein
ein1〈 telwoord〉♦voorbeelden:ein(e)s muss ich bemerken • één ding moet ik opmerkenes ist mir eins • het is mij om het evenein für alle Mal(e) • eens voor al(tijd)in einem fort • aan één stuk doorsie ist mein Ein und Alles • zij is mijn alles————————ein21 iemand, men, je♦voorbeelden:〈 informeel〉 und das soll einer glauben! • maak dat de kat wijs!das tut einem wohl • dat doet je goedsie helfen einer dem anderen • zij helpen elkaar————————ein3〈 bijwoord〉1 in, naar binnen♦voorbeelden:bei jemandem ein und aus gehen • bij iemand kind aan huis zijn————————ein4〈 lidwoord〉♦voorbeelden:eines Tages • op zekere dag -
7 eins
eins11 eens, om het even♦voorbeelden:mit jemandem eins werden • het met iemand eens wordenes kommt alles auf eins heraus • het komt allemaal op hetzelfde neeretwas in eins sehen • iets als een geheel beschouwen————————eins2〈 telwoord〉♦voorbeelden:es schlägt eins • het slaat één uur -
8 erst
erst1〈 bijwoord〉1 〈 bijwoord van tijd〉het eerst, eerst2 〈 bijwoord van tijd〉eerst, pas, niet eerder dan3 〈 bijwoord van wijze〉pas, maar, niet meer dan4 〈 bijwoord van wijze〉dan vooral, dan wel, dan♦voorbeelden:1 wäre ich doch erst zu Hause! • was ik maar vast thuis!4 so geht es erst recht nicht! • zo gaat het juist helemaal niet!————————erst2〈 telwoord〉♦voorbeelden:der erste Beste • de eerste de bestefürs Erste • voorlopigzum Ersten (des Monats) kündigen • met ingang van de eerste (van de maand) opzeggenals Erstes • ten eerste, op de eerste plaats -
9 sieben
sieben1〈 telwoord〉♦voorbeelden:zu sieben • met z'n zevenen————————sieben21 zeven, ziften ⇒ 〈 figuurlijk〉 classificeren; selecteren
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский