-
1 spreekster
→ link=spreker spreker -
2 spreekster
→ link=spreker spreker -
3 spreekster
v (m - spreker) -
4 spreekster
докладчица, выступающая -
5 orateur
orateur [orraatur],oratrice [orraatries]〈m., v.〉1 spreker, spreekster ⇒ redenaar2 goed spreker, goed spreeksterm (f - oratrice)spreker/spreekster -
6 conférencier
conférencier [kõfeerãsjee],conférencière [kõfeerãsjer]〈m., v.〉1 spreker, spreeksterm (f - conférencière)spreker/spreekster -
7 langue
langue [lãg]〈v.〉1 tong2 taal♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 langue de bois • wollig taalgebruik, stereotiepe propagandataallangue de terre • landtonglangue de vipère, de serpent • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue épaisse • een beslagen tong hebbenavoir la langue liée à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgenavoir la langue trop longue • een lange tong hebbenmauvaise langue • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue bien pendue • goed van de tongriem gesneden zijntu a avalé ta langue? • heb je je tong verloren?lier la langue à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgense mordre la langue • zich op de tong bijten 〈 van spijt〉; het nog net binnenhouden 〈 wat men wilde zeggen〉tenir, garder sa langue • z'n mond houdenne pas savoir tenir sa langue • z'n mond niet kunnen houdentirer la langue à qn. • de tong tegen iemand uitsteken〈 figuurlijk〉 tirer la langue • dorst hebben; zich moeite geven; behoeftig zijn〈 spreekwoord〉 il faut tourner sa langue sept fois dans sa bouche avant de parler • men moet eerst denken, dan pas sprekenne pas avoir sa langue dans sa poche • niet op z'n mondje gevallen zijn→ couplangue mère • stamtaalun professeur de langues • een leraar vreemde talenlangue écrite, parlée • schrijf-, spreektaallangue véhiculaire • voertaallangue verte • argotlangue vulgaire • volkstaalf1) tong2) taal -
8 ventriloque
ventriloque [vãtrielok]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉♦voorbeelden:1 un(e) ventriloque • buikspreker, -spreeksterm/fbuikspreker/-spreekster -
9 scandalmonger
-
10 speaker
-
11 talebearer
-
12 taleteller
-
13 raisonneur
-
14 langue de vipère, de serpent
langue de vipère, de serpentkwaadspreker, -spreeksterDictionnaire français-néerlandais > langue de vipère, de serpent
-
15 locuteur
-
16 mauvaise langue
mauvaise languekwaadspreker, -spreekster -
17 un raisonneur, une raisonneuse
un raisonneur, une raisonneusetegenspreker, -spreekster————————un raisonneur, une raisonneuseredeneerder, -sterDictionnaire français-néerlandais > un raisonneur, une raisonneuse
-
18 un ventriloque
un(e) ventriloquebuikspreker, -spreekster -
19 spreker
m (v - spreekster)1) orateur/-trice, conférencier/-ière2) locuteur/-trice -
20 spreker
spreker, spreekster♦voorbeelden:
- 1
- 2