-
1 discuter
discuter [dieskuutee]2 praten (over) ⇒ bespreken, bepraten♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bespreken ⇒ praten over, behandelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) discussiëren, praten2) bespreken, praten (over)3) betwisten4) tegenspreken -
2 discuter avec fièvre
discuter avec fièvre -
3 discuter la vérité de qc.
discuter la vérité de qc.Dictionnaire français-néerlandais > discuter la vérité de qc.
-
4 discuter le coup
discuter le coupbabbelen, kletsen -
5 discuter politique
discuter politique -
6 discuter sur le sexe des anges
discuter sur le sexe des angesmuggenziften, haarklovenDictionnaire français-néerlandais > discuter sur le sexe des anges
-
7 discuter un problème entre intimes
discuter un problème entre intimesDictionnaire français-néerlandais > discuter un problème entre intimes
-
8 discuter de, sur une question avec qn.
Dictionnaire français-néerlandais > discuter de, sur une question avec qn.
-
9 cela peut se discuter
cela peut se discuter -
10 on ne peut pas discuter avec lui
on ne peut pas discuter avec luiDictionnaire français-néerlandais > on ne peut pas discuter avec lui
-
11 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
12 fièvre
fièvre [fjevr]〈v.〉1 koorts♦voorbeelden:fièvre aphteuse • mond- en klauwzeerfièvre typhoïde • tyfusfaire de la fièvre • koorts hebbenf1) koorts2) opwinding -
13 intime
intime [ẽtiem]4 gezellig♦voorbeelden:être intime avec qn. • vertrouwelijk met iemand omgaanun(e) intime • boezemvriend(in), intieme vriend(in)1. m/fboezemvriend/-in2. adj1) intiem, vertrouwelijk2) strikt persoonlijk, privé3) innerlijk, diep4) gezellig -
14 sexe
См. также в других словарях:
discuter — [ diskyte ] v. <conjug. : 1> • XIIIe; lat. discutere « agiter » 1 ♦ V. tr. Examiner (qqch.) par un débat, en étudiant le pour et le contre. ⇒ agiter, débattre; controverser , critiquer. Discuter un point litigieux, une question, une opinion … Encyclopédie Universelle
discuter — DISCUTER. v. actif. Examiner une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre. Discuter un point de Droit. Il a bien discuté la vérité de ce fait. Discuter une affaire. Votre affaire a été bien… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
discuter — Discuter, act. acut. Est esplucher et examiner par parcelles. Ainsi dit on, Discuter les opinions, examiner chacune d icelles à part, et Discuter les meubles d un obligé avant les immeubles, Res mobiles sint ne soluendo prius explorare,… … Thresor de la langue françoyse
discuter — DISCUTER. v. a. Examiner, esplucher, agiter. Discuter une affaire. vostre affaire a esté bien discutée. la matiere a esté bien discutée. On dit aussi, Discuter les biens d un debiteur, pour dire, Les rechercher, & les faire vendre en justice … Dictionnaire de l'Académie française
Discuter le coup — ● Discuter le coup discuter, bavarder un moment sur un sujet … Encyclopédie Universelle
Discuter le coup, le bout de gras — ● Discuter le coup, le bout de gras parler de choses et d autres avec quelqu un … Encyclopédie Universelle
Discuter le prix de quelque chose — ● Discuter le prix de quelque chose en débattre avec le vendeur pour l amener à baisser son prix … Encyclopédie Universelle
Discuter sur des pointes d'aiguille — ● Discuter sur des pointes d aiguille contester sur des minuties … Encyclopédie Universelle
Discuter sur le sexe des anges — ● Discuter sur le sexe des anges s occuper de questions futiles alors que des problèmes importants attendent une solution … Encyclopédie Universelle
DISCUTER — v. tr. Examiner, débattre avec quelqu’un une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre. Discuter un fait. Discuter un point de droit. Il a bien discuté la vérité de ce fait. Discuter une affaire … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
DISCUTER — v. a. Examiner, débattre une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre. Discuter un fait. Discuter un point de droit. Il a bien discuté la vérité de ce fait. Discuter une affaire, une question.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)