-
1 romp
n. stoeipartij--------v. stoeien, dartelen; met gemak winnenromp1[ romp] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————romp2〈 werkwoord〉1 stoeien♦voorbeelden:romp through an exam • met gemak voor een examen slagen -
2 romp home/in
romp home/in -
3 romp through an exam
romp through an exam -
4 body
n. fysieke verschijning van persoon of dier, lichaam; lijf; blok; grote hoeveelheid, massa; groep (van mensen, dingen, ideeen, etc.); substantie; menselijk wezen[ boddie] 〈meervoud: bodies〉1 lichaam ⇒ romp, lijk4 〈 benaming voor〉 voornaamste deel ⇒ grootste/centrale deel, kern, meerderheid; schip 〈 van kerk〉; casco, carrosserie 〈 van auto〉; romp 〈 van vliegtuig〉; klankkast 〈 van instrument〉6 voorwerp ⇒ object, lichaam♦voorbeelden:keep body and soul together • in leven blijvena dead body • een lijkthey left in a body • ze vertrokken als één manheavenly bodies • hemellichamen7 a wine with a good body • een volle/rijke wijn -
5 hull
n. schip, dop; omhulsel; casco, romp (v. schip)--------v. pellenhull1[ hul] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hull2〈 werkwoord〉 -
6 trunk
n. boomstam, romp; koffer; slurf; kofferbak (AE), zwembroek; slurf[ trungk] -
7 barrel
n. vat, ton; loop (v.e. geweer)--------v. snel bewegenbarrel1[ bærəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:over a barrel • hulpeloos————————barrel2〈werkwoord; barrelled〉♦voorbeelden: -
8 butt
n. peuk; aanhangsel; achterwerk (slang); doel; een groot vat--------v. stoten; botsen; hinderen; rammen; vooruit springenbutt13 〈 benaming voor〉 (dik) uiteinde ⇒ kolf, handvat; restant, eindje; peuk 〈 van sigaret〉; 〈 slang〉 achterste, krent; 〈 Amerikaans-Engels〉 romp, tors5 (bier/wijn)vat ⇒ (regen)ton————————butt2〈 werkwoord〉2 met de uiteinden/een stootvoeg verbonden zijn/aan elkaar verbinden ⇒ aangrenzen/sluiten3 (voor)uitsteken/springen→ butt in butt in/ -
9 carcass
-
10 hulk
-
11 romper
-
12 shell
n. schelp; schild, schil; omhulsel (ook in computers); bescherming, pantsering; huls; projektiel, granaat; kogel; (in computers) omhulsel--------v. schillen, doppen, pellen, ontbolsteren; beschieten; dokken,schuiven, schokkenshell1[ sjel]1 〈 benaming voor〉 hard omhulsel ⇒ schelp; slakkenhuis; dop, schaal; schulp; rugschild, dekschild; cocon♦voorbeelden:1 come out of one's shell • loskomen, ontdooiengo/retire into one's shell • in zijn schulp kruipen————————shell2〈 werkwoord〉1 van zijn schil ontdoen ⇒ schillen, doppen, pellen2 beschieten ⇒ onder vuur nemen, bombarderen→ shell out shell out/ -
13 Heimlich Maneuver
Heimlich-methode (in geneeskunde, het uit de keel van mens verwijderen van iets dat doet stikken door middel van greep rond de romp van achteren uitgevoerd en snelle druk op bovenste gedeelte van buik -
14 ceil
v. plafonneren, van een plafond voorzien; romp van een schip van binnen met hout beplanken -
15 dead light
n. stormluik voor patrijspoort; dik raam op dek of romp van schip -
16 latissimus dorsi
grote spiergroep in rug dat zich uitstrekt vanaf wervelkolom tot zijden van romp -
17 saola
n. een van de meest zeldzame zoogdieren in de wereld, kort gedrongen met twee voet lange hoorns en witte strepen over de romp (lijkt op antilope), voorkomend in begrensde afgelegen gebieden van Laos en Vietnam -
18 trunkless
adj. zonder stam; zonder bagageruimte (betreffende auto´s); zonder romp
См. также в других словарях:
romp´er — romp «romp», verb, noun. –v.i. 1. to play in a rough, boisterous way; rush, tumble, and punch in play: »boys and girls romping together and running after one another (Samuel Butler). 2. a) to run or go rapidly and with little effort, as in racing … Useful english dictionary
romp — romp·er; romp·ish; romp; romp·ing·ly; romp·ish·ness; … English syllables
Romp — Romp, n. 1. A girl who indulges in boisterous play. [1913 Webster] 2. Rude, boisterous play or frolic; rough sport. [1913 Webster] While romp loving miss Is hauled about in gallantry robust. Thomson. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
romp — [rämp] n. [< earlier ramp, vulgar woman, hussy, prob. < ME rampen < OFr ramper: see RAMP2] 1. a person who romps, esp. a girl 2. [< ROMP the vi.] boisterous, lively play or frolic 3. a) an easy, winnin … English World dictionary
Romp — Romp, v. i. [imp. & p. p. {Romped}; p. pr. & vb. n. {Romping}.] [A variant of ramp. See {Ramp} to leap, {Rampallian}.] 1. To play rudely and boisterously; to leap and frisk about in play. [1913 Webster] 2. To go rapidly and without strained… … The Collaborative International Dictionary of English
romp — n frolic, rollick, gambol, disport, sport, play (see under PLAY vb) romp vb frolic, rollick, gambol, disport, sport, *play … New Dictionary of Synonyms
romp — [n] fun; caper antic, cakewalk*, cavort, dance, escapade, frisk, frolic, gambol, hop, lark, leap, play, rollick, rout, skip, sport; concepts 292,384 Ant. seriousness romp [v] have fun, enjoy oneself caper, cavort, celebrate, cut capers*, cut up* … New thesaurus
romp — ► VERB 1) play about roughly and energetically. 2) informal achieve something easily. 3) (romp home/in) informal finish as the easy winner of a race or other contest. 4) informal engage in sexual activity. ► NOUN 1) a spell of romping … English terms dictionary
ROMP — [Abk. für ringöffnende Metathesepolymerisation]: ↑ Ringöffnungspolymerisation … Universal-Lexikon
romp — (v.) 1709, perhaps a variant of ramp (v.); see RAMPAGE (Cf. rampage). Meaning to win (a contest) with great ease first attested 1888. Related: Romped; romping … Etymology dictionary
romp — romp1 [rɔmp US ra:mp] v [Date: 1700 1800; Origin: ramp [i] to behave threateningly (14 19 centuries), from French ramper; RAMPANT] 1.) [always + adverb/preposition] to play in a noisy way, especially by running, jumping etc romp around/about ▪… … Dictionary of contemporary English