-
1 отвечать
vgener. antwoorden, beantwoorden (на что-л.), responderen (на возражения), verantwoorden (за что-л.), een antwoord geven, repliceren, verantwoordelijk zijn (voor-çà) -
2 подавать реплику
vgener. repliceren -
3 retort
n. retort, distilleerkolf; vinnig antwoord; uitlaatklep (apparaat voor uitlaten van vloeistof)--------v. (vinnig) antwoordenretort1[ ritto:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 weerwoord ⇒ repliek, antwoord♦voorbeelden:————————retort2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 return
adj. terugkomst, terugkeer, opbrengst; rapport--------n. terug; teruggave; ruimte; verdiensten; vergoeding; (in computers) de Return-toets heet ook Enter--------v. teruggeven; verklarenreturn1[ rittə:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 teruggave 〈 ook met betrekking tot belasting〉 ⇒ terugzending; 〈 bij uitbreiding ook〉 teruggezonden artikel♦voorbeelden:a good return on one's investments • een aardige winst op zijn investeringen¶ by return (of post) • per omgaande, per kerende postin return for • in ruil voor→ happy happy/————————return21 retour-♦voorbeelden:return fare • geld voor de terugreisreturn ticket • retour(tje)II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:a return visit • een tegenbezoek————————return31 terugkeren ⇒ terugkomen, teruggaan♦voorbeelden:1 retourneren ⇒ terugbrengen, teruggeven6 kiezen ⇒ verkiezen, afvaardigen♦voorbeelden: -
5 replizieren
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский