-
1 qui-vive
-
2 qui-vive
♦voorbeelden:niet op zijn qui-vive zijn • be off one's guard -
3 qui vive
n. Qui Vive -
4 qui-vive
быть начеку; смотреть в оба; держать ухо востро -
5 op zijn qui-vive zijn
op zijn qui-vive zijn -
6 niet op zijn qui-vive zijn
niet op zijn qui-vive zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > niet op zijn qui-vive zijn
-
7 op zijn qui-vive zijn
op zijn qui-vive zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op zijn qui-vive zijn
-
8 op z'n qui vive zijn
v. be on the alert -
9 gegrond
qui a raison, vrai -
10 gelijk hebbend
qui a raison, vrai -
11 wie
♦voorbeelden:wie zegt dat? • qui dit ça?2 [zonder antecedent]celui qui, celle qui, ceux qui, celles qui♦voorbeelden:het meisje (aan) wie ik het boek gaf • la fille à qui j'ai donné le livre1 [welke persoon dan ook] quiconque♦voorbeelden: -
12 dat
dat1♦voorbeelden:dat land • ce paysdat meisje • cette fille1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là2 [in combinatie met être]ce3 [in combinatie met andere werkwoord] 〈 onderwerp〉 cela⇒ ça 〈 lijdend voorwerp〉 le, la ⇒ 〈 met nadruk〉cela, ça4 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle5 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]ce♦voorbeelden:1 wil je dit boek of dat? • veux-tu ce livre-ci ou celui-là?dat is nog eens een man • ça, c'est un hommewie is dat? • qui est-ce?ziezo, dat is dat • ça y est3 dat doet maar! • ça fait comme chez soi!dat heb ik nooit gezegd • je n'ai jamais dit çadat is te zeggen • cela, ça revient à direnee, dat weet ik niet • ça, je ne (le) sais paszij heeft dat en dat gezegd • elle a dit ça et çajouw voorstel lijkt me beter dan dat van Paul • ta proposition me semble meilleure que celle de Paul¶ ik heb een broek gekocht, maar hij is niet je dat • j'ai acheté un pantalon, mais ce n'est pas tout à fait ça1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <als meewerkend voorwerp, voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:het kind dat ik een gulden gegeven had • l'enfant à qui j'avais donné un florinhet voorwerp dat in de vitrine lag • l'objet qui se trouvait dans la vitrinehet voorwerp dat Jan gevonden had • l'objet que Jean avait trouvé————————dat2〈 voegwoord〉1 [een bijzin afhangend van een werkwoord inleidend] que♦voorbeelden:ik denk dat hij komt • je pense qu'il viendra2 hij is kwaad dat hij niet mee mag • il est furieux, parce qu'il ne peut pas nous accompagnerde reden dat hij niet komt • la raison pour laquelle il ne vient pashet is tijd dat we een beslissing nemen • il est temps que nous prenions une décisiongelopen dat hij heeft! • comme il a couru!dat hij leve! • qu'il vive!smerig dat het er was! • ce que c'était sale!doe het zo dat ik tevreden kan zijn • fais-le de façon que je sois contentbehalve dat • à part quezonder dat • sans quedat mij nu juist zo iets moest overkomen! • dire qu'il faut que ça m'arrive à moi! -
13 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
14 hond
♦voorbeelden:zo dartel als een jonge hond • qui fait le jeune chienslapende honden wakker maken • éveiller le chat qui dorteen staande hond • un chien d'arrêtcommandeer je hond en blaf zelf! • je ne suis pas ton chien!de gebeten hond zijn • être la brebis galeuseeruitzien als een geslagen hond • avoir l'air d'un chien battudaar zouden de honden geen brood van lusten • c'est un vrai scandalede hond uitlaten • promener son chiende hond in de pot vinden • danser devant le buffetJan loopt mij achterna als een hond(je) • Jean me suit comme un canichezo moe zijn als een hond • être mort de fatiguehij is zo ziek als een hond • il est malade comme un chienbehandeld worden als een hond • être traité comme un chien〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand ontvangen gelijk een hond in een kegelspel • recevoir qn. comme un chien dans un jeu de quilles〈 spreekwoord〉 als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen • c'est le troisième larron〈 spreekwoord〉 het maakt niet uit of je van de hond of de kat gebeten wordt • il vaut autant être mordu d'un chien que d'une chienne〈 spreekwoord〉 men moet geen slapende honden wakker maken • il ne faut pas réveiller le chat qui dort〈 spreekwoord〉 met onwillige honden is het kwaad hazen vangen • on ne saurait faire boire un âne qui n'a pas soif〈 spreekwoord〉 wie een hond wil slaan, vindt licht een stok • qui veut noyer son chien l'accuse de la rage2 ondankbare hond! • espèce d'ingrat!stomme hond! • imbécile!een hond van een kerel • une canaille -
15 die
♦voorbeelden:die hond • ce chiendie Jan toch! • ce sacré Jean!die man • cet hommedie mannen • ces hommesdie vrouw • cette femmedie vrouwen • ces femmes1 [bij nadruk op de tegenstelling of bij tegenstelling]celui-là, celle-là, < meervoud> ceux-là, celles-là2 [bij nadruk, of bij gebruik in plaats van persoonlijk voornaamwoord] 〈 als onderwerp〉 il(s), elle(s); 〈 als lijdend voorwerp〉 le, la, les; 〈 als meewerkend voorwerp〉 lui, leur3 [gevolgd door een voorzetselbepaling, meestal ingeleid door ‘van’]celui, celle, ceux, celles4 [gevolgd door een bijvoeglijke bijzin]celui, celle, ceux, celles♦voorbeelden:2 ken je P.? Nee, die heb ik nooit ontmoet • connais-tu P.? Non, je ne l'ai jamais rencontrédie is me toch oud geworden! • c'est fou ce qu'il a vieilli!die is goed! • elle est bien bonne!3 niet deze boom, maar die bij de schutting • non pas cet arbre-ci mais celui qui se trouve près de la palissade4 ik accepteer deze jurk niet; het is niet die die ik uitgezocht heb • je n'accepte pas cette robe; ce n'est pas celle que j'avais choisiemeneer die en die • monsieur Unteldie en die • un tel, une tellemevrouw die en die • madame Untel1 〈 als onderwerp in de Franse bijzin〉 qui, < als lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde> que, <voorafgegaan door het voorzetsel ‘à’> qui♦voorbeelden:dat is een vraag die ik niet verwachtte • c'est une question à laquelle je ne m'attendais pasik ben niet meer de vrouw die ik was • je ne suis plus la femme que j'étaisde was die gestreken is • le linge qui a été repassé -
16 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
17 iedereen
♦voorbeelden:iedereen kent er iedereen • tout le monde se connaîtiedereen zou dit kunnen • n'importe qui pourrait le faireiedereen die … • tous ceux qui … -
18 pas
pas1I 〈de〉♦voorbeelden:een veerkrachtige pas • un pas soupleiemand de pas afsnijden • couper la route à qn.de pas inhouden • ralentir le paser flink de pas inzetten • y aller d'un pas gaillardpas op de plaats maken • piétiner sur placezijn pas versnellen • presser le pastwee passen hier vandaan • à deux pas d'iciII 〈 het〉♦voorbeelden:in iets te pas komen • être nécessaire (à)jouw gedrag komt hier niet te pas • ton attitude est déplacéevan pas • opportunjuist van pas komen, te pas komen • 〈 op het goede tijdstip〉 tomber à pic; 〈 gelegen komen〉 venir au bon momentniet van pas • hors de proposdat zou uitstekend van pas komen • cela nous arrangerait biendat geeft geen pas • cela ne se fait pas————————pas25 [in nog hogere mate] 〈 onderwerp〉 voilà qui; 〈 lijdend voorwerp〉 voilà ce que, ça, c'est du, de la 〈+ zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:werktuigdelen pas maken • ajuster des pièceshet pas getrouwde stel • les jeunes mariéshij is pas aangekomen • il vient d'arriverik heb hem pas nog gezien • je l'ai vu l'autre jour encorezo pas • à l'instanthet is pas tien uur • il n'est que dix heureshet is pas een jaar geleden • il y a un an seulementwe zijn pas in Utrecht • nous ne sommes qu'à Utrechtdan pas • alors seulementzij is vanavond pas aangekomen • elle est seulement arrivée ce soirpas toen hij weg was begreep ik … • ce n'est qu'après son départ que j'ai compris …5 dat is pas lekker! • voilà qui est bon!dat is pas hard werken! • c'est ce qui s'appelle travailler! -
19 tand
♦voorbeelden:een losse tand • une dent qui branlevalse tanden • fausses dentser breekt een tand door • il y a une dent qui perce〈 figuurlijk〉 zijn tanden op iets breken • se casser les dents sur qc.een tand krijgen • avoir une dent qui pousseeen kind dat tanden krijgt • un enfant qui fait ses dentseen tand laten trekken • se faire arracher une denteen tand laten vullen • se faire plomber une dentzijn tanden poetsen • se brosser les dentstanden wisselen • perdre ses dents de laitzijn tanden in iets zetten • planter ses dents dans qc.; 〈 figuurlijk〉 s'attaquer à qc.〈 figuurlijk〉 iemand aan de tand voelen • mettre qn. sur la sellettemet de tanden knarsen • grincer des dentstot de tanden gewapend zijn • être armé jusqu'aux dents→ link=oog oog -
20 zij
zij1〈de〉→ link=zijde zijde————————zij22 [3e persoon meervoud] ils 〈m., meervoud〉⇒ elles 〈v., meervoud〉 〈met nadruk; m., meervoud〉 eux, ils …⇒ ils …, eux, ce sont eux qui 〈v., meervoud〉 elles, elles …,⇒ elles …, elles, ce sont elles qui♦voorbeelden:2 jullie zingen en zij begeleiden jullie • vous, vous chantez et eux, ils vous accompagnent〈 met nadruk〉 zij hebben het gedaan • ce sont eux, elles qui l'ont fait
См. также в других словарях:
Qui? — Qui ? Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Qui ? (Who?) est un roman d Algis Budrys publié en 1958. Qui ? est un film français réalisé par Léonce Perret en 1916. Qui ? est un film franco… … Wikipédia en Français
QUI — or QUI may refer to:*Qui (band), an American independent rock band *The Queen s University of Ireland … Wikipedia
QUI — Pronom relatif des deux genres et des deux nombres Lequel, laquelle. L homme qui raisonne. La femme qui a soin de son ménage. Le livre qui traite de cette matière. Le meuble qui renferme ces objets. Précédé d une préposition, il ne s emploie… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
QUI — Pronom relatif des deux genres et des deux nombres Lequel, laquelle, lesquels, lesquelles. L’homme qui raisonne. La femme qui a soin de son ménage. Les livres qui traitent de cette matière. Les personnes qui m’ont parlé. Voici ce qui est arrivé.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
QUI-VA-LÀ — n. m. T. de Guerre Cri d’une sentinelle, d’une patrouille, qui entend du bruit, qui voit venir une personne ou une troupe. Le qui vive d’une sentinelle. Fig. et fam., être sur le qui vive, Se tenir sur le qui vive, être très attentif à ce qui se… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
QUI-VA-LÀ — * Cri d une personne qui entend du bruit, et qui craint quelque surprise. (On écrit plus ordinairement, Prov. et fig., C est un homme qui a toujours réponse à qui va là, C est un homme qui a réponse à tout, qu aucune difficulté n arrête. Prov.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Qui ? — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Qui ? (Who?) est un roman d Algis Budrys publié en 1958. Qui ? est un film français réalisé par Léonce Perret en 1916. Qui ? est un film franco italien… … Wikipédia en Français
Qui — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Qui peut désigner : Un pronom en français (voir aussi : Outil interrogatif) ; Qui, un groupe de rock américain. Voir aussi QI… … Wikipédia en Français
Qui-Gon Jinn — Star Wars character Liam Neeson as Qui Gon Jinn Portrayed by Liam Neeson (Episode I … Wikipedia
Qui Est Juif — ? Cet article traite des critères utilisés pour définir la judaïté des juifs. L article Identité juive traite de la façon dont les Juifs définissent eux mêmes leur judéité. Les Juifs et le judaïsme Généralités Qui est Juif ? … Wikipédia en Français
Qui Est Juif ? — Cet article traite des critères utilisés pour définir la judaïté des juifs. L article Identité juive traite de la façon dont les Juifs définissent eux mêmes leur judéité. Les Juifs et le judaïsme Généralités Qui est Juif ? … Wikipédia en Français