-
1 praktiserend arts
doktor -
2 een praktiserend geneesheer
een praktiserend geneesheer -
3 een praktiserend katholiek
een praktiserend katholiek -
4 een praktiserend geneesheer
een praktiserend geneesheerVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een praktiserend geneesheer
-
5 een praktiserend katholiek
een praktiserend katholiekVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een praktiserend katholiek
-
6 pratiquant
-
7 praktiseren
-
8 praktiseren
-
9 praktisch
praktisch1♦voorbeelden:etwas praktisch erproben • iets in de praktijk beproeven4 ein praktischer Arzt • een huisarts, praktiserend arts————————praktisch2〈 bijwoord〉 -
10 professed
-
11 praticien
praticien [praatiesjẽ],praticienne [praatiesjen]〈m., v.〉1 bedreven vakman, vakvrouw ⇒ man, vrouw van de praktijk -
12 un pratiquant
un(e) pratiquant(e) -
13 onkerkelijk
-
14 Praktiker
-
15 ausüben
ausüben1 uit-, beoefenen ⇒ verrichten, bedrijven2 uitoefenen ⇒ doen gelden, aanwenden♦voorbeelden:die Jagd ausüben • op jacht gaanausübender Künstler sein • als kunstenaar werkzaam zijneine magische Wirkung ausüben • een magisch effect hebben -
16 ein ausübender Arzt
-
17 ein praktischer Arzt
-
18 ein praktizierender Katholik
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein praktizierender Katholik
-
19 praktizieren
praktizieren1 praktiseren, praktijk uitoefenenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in praktijk brengen ⇒ uitvoeren, in de praktijk gebruiken♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Турецкий
- Французский