-
1 pleasant
-
2 pleasant room
prettige/gezellige kamer -
3 pleasant experience
prettige ervaring -
4 pleasant surprise
leuke/prettige verrassing -
5 pleasant taste
prettige smaak, aangename smaak -
6 pleasant voice
plezierige stem -
7 (have a) pleasant journey!
(have a) pleasant journey!goede reis! -
8 is this your idea of a pleasant evening?
is this your idea of a pleasant evening?noem jij dit een gezellige avond?English-Dutch dictionary > is this your idea of a pleasant evening?
-
9 that novel makes pleasant reading
English-Dutch dictionary > that novel makes pleasant reading
-
10 they are pleasant people to deal with
English-Dutch dictionary > they are pleasant people to deal with
-
11 altogether
adv. in totaal; helemaalaltogether1[ o:ltəgeðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————altogether2〈 bijwoord〉1 totaal ⇒ geheel, helemaal2 in het geheel ⇒ in totaal, alles bij elkaar3 over het algemeen ⇒ alles bij elkaar (genomen/beschouwd)♦voorbeelden: -
12 deal with
zaken doen met, handel drijven metdeal with1 zaken doen met ⇒ handel drijven met, kopen bij5 behandelen ⇒ bejegenen, omgaan met7 gaan/handelen over♦voorbeelden: -
13 idea
n. idee; gedachte; mening[ ajdiə]1 idee ⇒ denkbeeld, begrip, gedachte♦voorbeelden:put ideas into someone's head • iemand op (vreemde) gedachten brengenis this your idea of a pleasant evening? • noem jij dit een gezellige avond?what an idea!, the (very) idea! • wat een idee!, het idee (alleen al)!, hoe kom je erbij!→ fixed fixed/ -
14 journey
n. reis; verloop--------v. reizenjourney1[ dzjə:nie] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:(have a) pleasant journey! • goede reis! leven————————journey2〈 werkwoord〉 -
15 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen
См. также в других словарях:
Pleasant — Pleas ant, a. [F. plaisant. See {Please}.] 1. Pleasing; grateful to the mind or to the senses; agreeable; as, a pleasant journey; pleasant weather. [1913 Webster] Behold, how good and pleasant it is for brethren to dwell together in unity! Ps.… … The Collaborative International Dictionary of English
Pleasant — ist der Familienname folgender Personen: Frank Mount Pleasant (1884–1937), US amerikanischer Leichtathlet und Footballtrainer Ruffin Pleasant (1871–1937), US amerikanischer Politiker Pleasant ist geografische Bezeichnung von: Pleasant Point Lake… … Deutsch Wikipedia
pleasant — pleasant, pleasing, agreeable, grateful, gratifying, welcomeare comparable when they mean highly acceptable to or delighting the mind or the senses. Pleasant and pleasing are often indistinguishable; however, pleasant usually imputes a quality to … New Dictionary of Synonyms
pleasant — [plez′ənt] adj. [ME plesaunte < MFr plaisant, prp. of plaisir, to PLEASE] 1. agreeable to the mind or senses; pleasing; delightful 2. having an agreeable manner, appearance, etc.; amiable 3. Obs. merry; playful pleasantly adv. pleasantness n.… … English World dictionary
Pleasant — Pleas ant, n. A wit; a humorist; a buffoon. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Pleasant — (spr. Plihs nt), Inselgruppe des Mulgravearchipels … Pierer's Universal-Lexikon
pleasant — index attractive, desirable (pleasing), harmonious, jocular, palatable, sapid, savory Burton s Legal The … Law dictionary
pleasant — (adj.) early 14c., from O.Fr. plaisant, prp. of plaisir to please (see PLEASE (Cf. please)). PLEASANTRY (Cf. Pleasantry) has the word s modern French sense of funny, jocular. Related: Pleasantly … Etymology dictionary
pleasant — [adj] acceptable; friendly affable, agreeable, amiable, amusing, bland, charming, cheerful, civil, civilized, congenial, convivial, cool*, copacetic, cordial, delectable, delightful, diplomatic, enchanting, engaging, enjoyable, fine, fine and… … New thesaurus
pleasant — ► ADJECTIVE 1) giving a sense of happy satisfaction or enjoyment. 2) friendly and likeable. DERIVATIVES pleasantly adverb pleasantness noun. ORIGIN Old French plaisant, from plaisir please … English terms dictionary
Pleasant — Mount Pleasant Pour les articles homonymes, voir Mount et Pleasant. Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Mount Pleasant peut désigner les villes suivantes : Mount Pleasant, en Arkansas,… … Wikipédia en Français