-
1 plank
♦voorbeelden:dat is van de bovenste plank • 〈vooral m.b.t. drank〉 c'est une bouteille de derrière les fagots; 〈m.b.t. personen〉 c'est une personne de premier ordrede plank misslaan • être à côté de la plaqueeen boom aan planken zagen • débiter un arbre en plancheszo stijf als een plank • raide comme un piquet→ link=brood brooddat stuk blijft lang op de planken • cette pièce tient longtemps l'affiche -
2 plank
-
3 plank
étagère, panneau, planche, rayon de rangement, rayon, tablette -
4 brood op de plank brengen
brood op de plank brengen -
5 brood op de plank hebben
brood op de plank hebben -
6 dat is van de bovenste plank
dat is van de bovenste plank〈vooral m.b.t. drank〉 c'est une bouteille de derrière les fagots; 〈m.b.t. personen〉 c'est une personne de premier ordre -
7 de ene plank staat haaks op de andere
de ene plank staat haaks op de andereDeens-Russisch woordenboek > de ene plank staat haaks op de andere
-
8 de plank boog diep door
de plank boog diep door -
9 de plank misslaan
de plank misslaan -
10 die plank veert sterk
die plank veert sterk -
11 een plank in tweeën zagen
een plank in tweeën zagen -
12 een plank voor de kop hebben
een plank voor de kop hebben -
13 een ruwe plank
een ruwe plank -
14 gas op de plank rijden
gas op de plank rijden -
15 zo stijf als een plank
-
16 kaasplank
-
17 brood
♦voorbeelden:bruin brood • pain bisdaar is geen droog brood mee te verdienen • ça ne rapporte(ra) pas un sououd(bakken) brood • pain rassiswit brood • pain blanciemand het brood in de mond niet gunnen • reprocher la nourriture à qn.ik heb mijn brood laten liggen • j'ai oublié mes sandwichshij ging tekeer, dat de honden er geen brood van lustten • il se démenait comme un possédézich het brood uit de mond sparen • s'ôter le pain de la bouche〈 figuurlijk〉 iemand het brood uit de mond stoten • ôter à qn. le pain de la bouchezijn brood verdienen • gagner sa viedaar zit geen brood in • cela ne nourrit pas son hommebij mijn brood drink ik melk • je bois du lait avec mes sandwichs〈 figuurlijk〉 iemand iets op zijn brood geven • 〈 berispen〉 passer un savon à qn.; 〈 straffen〉 punir qn.〈 spreekwoord〉 wiens brood men eet, diens woord men spreekt • celui louer devons de qui le pain mangeons¶ ergens brood in zien • voir de l'intérêt dans qc.→ link=dood dood¹ -
18 diep
♦voorbeelden:een diep decolleté • un décolleté profondin diepe gedachten verzonken • plongé dans ses penséesdiep medelijden met iemand hebben • compatir sincèrement au chagrin de qn.twee meter diep • profond de deux mètresin diepe rouw • en grand deuileen diepe stem • une voix gravezes voet diep onder de grond liggen • être à six pieds sous terrehet water is hier diep • l'eau est profonde à cet endroitdiep blauw • (un) bleu profonddiep ongelukkig zijn • être profondément malheureuxhet is diep treurig • c'est très tristediep ademhalen • respirer à fondde plank boog diep door • la planche plia très fortdiep buigen • s'incliner profondémentdiep in iets doordringen • pénétrer au coeur de qc.dat vooroordeel is diep geworteld • ce préjugé est profondément enracinézijn ogen lagen diep • ses yeux étaient enfoncés dans leurs orbitesdiep nadenken • réfléchir profondémentiemand diep vernederen • écraser qn. de son méprisdiep zinken, vallen • tomber bien bashet zit niet erg diep bij hem • il est superficieldiep in zijn hart • dans son for intérieurdiep in het bos • tout au fond du boisdiep in Rusland • au fin fond de la Russiediep onder de dekens kruipen • s'enfoncer profondément sous les couverturesdie twisten duurden tot diep in de 19e eeuw • ces querelles se prolongèrent bien avant dans le XIXe siècle〈 figuurlijk〉 iemand in het diepe gooien • mettre qn. dans le bainuit het diepste van zijn hart • du fond du coeurin het diepst van … • au plus profond de …tot in het diepste van zijn ziel geroerd • ému jusqu'au fond de l'âme -
19 gas
♦voorbeelden:1 edele gassen • gaz rares, inertesvloeibaar gas • gaz liquéfiévol gas geven • mettre pleins gazgas geven • mettre les gazde auto rijdt op gas • la voiture roule au gaz -
20 haaks
♦voorbeelden:de ene plank staat haaks op de andere • les deux planches sont en équerre〈 figuurlijk〉 haaks staan op iets • être en contradiction flagrante avec qc.¶ hou je haaks! • tiens-toi bien!
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Plank — most commonly refers to a split, flat piece of wood, often planed; it is technically distinguished from a sawn board. Plank may also refer to:* The Plank , a noted British comedy film, with no dialogue * The Plank (1979 film) , a remake of the… … Wikipedia
Plank — ist der Familienname folgender Personen: Andy Plank (* 1989), italienischer Skirennläufer Beda Plank (1741–1830), österreichischer katholischer Theologe, Dramatiker sowie Chorleiter Brunhilde Plank (1956–2001), österreichische Politikerin (SPÖ)… … Deutsch Wikipedia
Plank — Plank, n. [OE. planke, OF. planque, planche, F. planche, fr. L. planca; cf. Gr. ?, ?, anything flat and broad. Cf. {Planch}.] 1. A broad piece of sawed timber, differing from a board only in being thicker. See {Board}. [1913 Webster] 2. Fig.:… … The Collaborative International Dictionary of English
plank — [plæŋk] n [Date: 1200 1300; : Old North French; Origin: planke, from Latin planca, from plancus flat ] 1.) a long narrow piece of wooden board, used especially for making structures to walk on ▪ a long plank of wood ▪ a bridge made of planks 2.)… … Dictionary of contemporary English
Plank — Plank, v. t. [imp. & p. p. {Planked}; p. pr. & vb. n. {Planking}.] 1. To cover or lay with planks; as, to plank a floor or a ship. Planked with pine. Dryden. [1913 Webster] 2. To lay down, as on a plank or table; to stake or pay cash; as, to… … The Collaborative International Dictionary of English
plank — [plaŋk] n. [ME planke < NormFr < OFr planche < LL planca, a board, plank < VL palanca < Gr phalangai < phalanx (gen. phalangos): see PHALANX] 1. a long, broad, thick board 2. PLANKING (sense 2) 3. something that supports or… … English World dictionary
Plankənd — or Plankend may refer to: *Plankənd, Gadabay, Azerbaijan *Plankənd, Shamkir, Azerbaijan *Rüstəm Əliyev, Azerbaijan … Wikipedia
plank — [ plæŋk ] noun count 1. ) a long narrow piece of wood used for making structures such as floors 2. ) an important aspect of something, on which it is based: the main/central plank of someone s policy/argument/program: Spending cuts remain the… … Usage of the words and phrases in modern English
plank — (n.) c.1200, from O.N.Fr. planke (O.Fr. planche) plank, slab, little wooden bridge, from L.L. planca broad slab, board, related to phalanga pole to carry burdens, from Gk. phalange (see PHALANX (Cf. phalanx)). Technically, timber sawed to measure … Etymology dictionary
plank — ► NOUN 1) a long, flat piece of timber, used in flooring. 2) a fundamental part of a political or other programme. ● walk the plank Cf. ↑walk the plank DERIVATIVES planked adjective. ORI … English terms dictionary
plank — *paragraph, verse, article, clause, count … New Dictionary of Synonyms