-
21 Sassenach
n. beledigende term voor Engelsman (Schots gebruik)[ sæsənæk] 〈 Iers-Engels, Schots-Engels; voornamelijk pejoratief〉 -
22 Thatcherite
n. aanhanger van beleid van Tatcher[ θætsjərajt] -
23 Uncle Tom
oom Tom[ ungkl tom] 〈 pejoratief〉 -
24 WASP
n. wesp[ wosp] 〈 afkorting, vaak pejoratief; ook attributief〉1 [White Anglo-Saxon Protestant] 〈 burgerlijke, traditionele Amerikaan〉 -
25 Wop
n. beledigende term voor een Italiaan -
26 Yid
-
27 act
n. handeling; daad; akte; wet; nummer, bedrijf--------v. handelen, optreden; zich gedragen, toneelspelen, een rol spelenact1[ ækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handeling ⇒ daad, werk♦voorbeelden:act of war • oorlogshandeling2 〈 Amerikaans-Engels〉 act of Congress, 〈 Brits-Engels〉act of Parliament • wet van het Congres/Parlementgo into one's act • zijn bekende grapjes uithalenput on an act • komedie spelenact of God • straffe Gods; 〈 verzekeringswezen〉overmacht, force majeure 〈 met betrekking tot natuurgeweld〉catch/take someone in the (very) act • iemand op heterdaad betrappen〈 slang〉 get one's act together • orde op zaken stellen, zijn zaakjes voor elkaar krijgensteal the act • uitbenI was in the (very) act of writing a letter • ik was net een brief aan het schrijven————————act22 handelen ⇒ optreden, iets doen6 komedie spelen ⇒ zich aanstellen, veinzen♦voorbeelden:he acts like a fool • hij gedraagt zich als een dwaas2 why don't the police act? • waarom grijpt de politie niet in?the chairman asked her to act for him • de voorzitter vroeg haar om hem te vervangen¶ Ayckbourn's plays act well • de stukken van Ayckbourn zijn goed speelbaar/bekken goedII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbeelden ⇒ spelen, uitspelen♦voorbeelden:act out one's emotions • zijn gevoelens uitspelen/naar buiten brengen -
28 afoot
adj. op gang, in aantocht; in voorbereiding[ əfoet]♦voorbeelden:there is a plan afoot to raise taxes • er wordt een plan voorbereid om de belastingen te verhogen -
29 amateurish
adj. amateuristisch[ æmətərisj, -tə:risj] 〈 vaak pejoratief〉 -
30 amateurism
-
31 arrant
adj. onopgelost; in ongenade; zwervend[ ærənt] 〈 pejoratief〉1 compleet ⇒ volslagen, doortrapt♦voorbeelden:arrant nonsense • kklare onzin -
32 arty
adj. artistiekerig, doet alsof hij van kunst houdt -
33 arty-crafty
arty-crafty〈 pejoratief〉 -
34 attitudinize
v. zich voordoen, pretenderen; poseren (ook "attitudinize")attitudinize, attitudinise[ ætitjoe:d(i)najz] 〈 pejoratief〉1 poseren -
35 babyish
-
36 backward
adj. achteraan komend; teruggaand; verlegen; aarzelend--------adv. achteruitbackward1[ bækwəd] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉2 achteruit(-) ⇒ teruggaand, ruggelings♦voorbeelden:be backward in one's studies • achter zijn met zijn studiea backward journey • een reis terug————————backward2〈 bijwoord〉→ backwards backwards/ -
37 ball and chain
ball and chain〈meervoud: balls and chains〉 -
38 banal
-
39 barn
-
40 barrack
v. joelen, tierenbarrack1[ bærək] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 〈meervoud; werkwoord ook enkelvoud; pejoratief〉groot, lelijk huis————————barrack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache