-
81 Easter was two weeks off
-
82 Good Friday
-
83 Quinquagesima
n. zondag voor het vasten (christelijk) -
84 be off
verdwijnen, weggaanbe off1 〈 informeel〉ervandoor zijn/gaan 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vertrekken, weg zijn, wegwezen; 〈 sport〉 starten, weg zijn; beginnen 〈 in het bijzonder te praten〉♦voorbeelden:1 when he saw Sue, John was off • toen hij Sue zag, nam John de benen〈 sport〉 and they're off! • en weg zijn ze!be off to a bad start • slecht van start gaanbe off with you • maak dat je wegkomtbe off! • scheer je weg!be better/worse off • er beter/slechter aan toe zijn‘How are you off for food?’ • ‘Hoeveel voedsel heb je (nog)?’ -
85 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
86 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
87 paschal
-
88 ten days to go to/before Easter
ten days to go to/before Easter -
89 Holy Week
Heilige Week (de week voor Pasen) -
90 Mimuna
n. Mimona, feestgebeuren door oriëntale Joden gevierd een dag na Pasen (inclusief maaltijd en dansen) -
91 Passover Eve
Avond voor Pasen (joodse paasfeest) -
92 Pesach
n. Pasen, Joods feest dat uittocht van de Israëlieten uit Egypte symboliseert -
93 Second Passover
Tweede Pasen (ceremonie van een offer in de Tweede Tempel) -
94 simnel
n. kanpperig brood gemaakt van fijne witte bloem; (Engels) rijke fruitcake met marsepein op feeestdagen gegeten (Pasen en Kerstfeest) -
95 mjöl
substantiv2. fint pulvergrahamsmjöl; majsmjöl; rågmjöl; sagomjöl; siktmjöl; vetemjöl
grahamsmel; majsmel; rugmel; sagomel; sigtet mel; hvedemel
Have rent mel i posen, ikke have noget at skjule
-
96 påse
-
97 poule
poule [poel]〈v.〉1 hen ⇒ kip, kloek, hoen, klok(hen)2 schatje ⇒ dotje, liefje, poeleke♦voorbeelden:la poule aux oeufs d'or • de kip met de gouden eieren〈 figuurlijk〉 poule mouillée • schijterd, lafbek〈 figuurlijk〉 quand les poules auront des dents • wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen, met sint-juttemisune poule n'y retrouverait pas ses poussins! • wat is het hier een beestenbende!f1) hen, kip2) schatje3) lichtekooi, snol4) pot, inzet [spel]5) poule, groep [sport] -
98 quand les poules auront des dents
quand les poules auront des dentswanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen, met sint-juttemisDictionnaire français-néerlandais > quand les poules auront des dents
-
99 à Pâques
à Pâques -
100 à Pâques ou à la Trinité
Dictionnaire français-néerlandais > à Pâques ou à la Trinité
См. также в других словарях:
Pasen — (Paseng, Bezoarziege, Capra aegagrus), Art aus der Gattung Ziege; Hörner beim Bocke sehr groß, mit schneidenden Kanten (beim Weibchen kurz, oft verkümmert), im Querschnitt fast elliptisch, nur vorn mit breiter scharfer Leiste, rückwärts gekrümmt … Pierer's Universal-Lexikon
pâşen — pîşén ( nă), adj. – Încrezut, înfumurat. – var. pîşin, păşin. sl. pyšanŭ, part. de la pyšati sę a se înfumura (Tiktin). înv. şi Mold. – Der. pîşenie, s.f. (înv., mîndrie). Trimis de blaurb, 07.08.2008. Sursa: DER … Dicționar Român
pásen — sna o prid. (ȃ) nanašajoč se na pas: pasna širina / kratki pasni všitki / pasna zaponka … Slovar slovenskega knjižnega jezika
pášen — šna o prid. (ā) nanašajoč se na paša ž: pašna površina; pašna trava / pašna živina / pašni red; pašna pravica; pašna reja reja s pašo, pasenjem ♦ agr. pašni sistem; pašno in košno gospodarstvo; čeb. pašna čebela odrasla čebela, ki leta na pašo … Slovar slovenskega knjižnega jezika
Pasen — Pasku … Woordenlijst Sranan
Cuando en el cielo pasen lista — Release date(s) 1945 Country Argentina Language Spanish Cuando en el cielo pasen lista is a 1945 Argentine film … Wikipedia
Latídi' (atídi') — Pasen, adelante, bienvenido, bienvenidos … Vocabulario del idioma zapoteco istmeño
Federico García Lorca — García Lorca en 1914. Nacimiento 5 de junio de 1898 Fuente Vaqueros … Wikipedia Español
nacionalizar — ► verbo transitivo/ pronominal 1 DERECHO Aceptar a un extranjero como natural de un país determinado: ■ se nacionalizó francés al casarse con ella. SE CONJUGA COMO cazar ► verbo transitivo 2 ECONOMÍA, POLÍTICA Hacer que bienes, acciones o… … Enciclopedia Universal
Barriga Verde — Saltar a navegación, búsqueda ¡Eu son Barriga Verde!, ¡Eu son Barriga Verde! (en castellano, ¡Yo soy Barriga Verde!, ¡Yo soy Barriga Verde! ), coreaba aquel hombre subido en una escalera apoyada al lado de una barraca. La verdad no era para menos … Wikipedia Español
Juan Ferrándiz — Castells fue un ilustrador español, especializado en cuentos infantiles y postales navideñas, escultor y escritor de poemas y cuentos para niños. Nació en Barcelona (España) en el año 1918 y falleció en agosto de 1997 a la edad de 79 años.… … Wikipedia Español