-
1 übertragen
übertragen11 overdrachtelijk, figuurlijk————————übertragen22 overdragen ⇒ opdragen, toewijzen♦voorbeelden: -
2 Funk
-
3 Infektion
-
4 abtragen
-
5 ausrichten
ausrichten4 organiseren, inrichten♦voorbeelden:2 bei jemandem, gegen jemanden nichts ausrichten können • bij iemand, tegen iemand niets kunnen uitrichtendie Meisterschaften ausrichten • de kampioenschappen organiserendie Industrie ist auf den Export ausgerichtet • de industrie is op de export georiënteerdseine Tätigkeit nach einem Ideal ausrichten • zijn activiteiten op een ideaal afstemmen -
6 bestellen
bestellen3 zeggen, meedelen, laten weten4 aanstellen, benoemen5 doen, overbrengen♦voorbeelden:es kam wie bestellt • het kwam als geroepen〈 informeel〉 er sah aus wie bestellt und nicht abgeholt • hij stond er wat uit zijn lood geslagen bij5 bestelle ihm schöne, meine Grüße! • doe hem de groeten (van mij)!¶ du hast hier nichts zu bestellen! • je hebt hier niets te zeggen, vertellen! -
7 eine Infektion übertragen
een infectie, besmetting overbrengenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Infektion übertragen
-
8 eine Nachricht durch Funk übermitteln
eine Nachricht durch Funk übermittelnWörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Nachricht durch Funk übermitteln
-
9 einschleppen
einschleppen1 binnenslepen, naar binnen slepen -
10 jemandem etwas stecken
iemand iets verklappen, overbrengen -
11 stecken
stecken♦voorbeelden:stecken bleiben • blijven steken, stokkenstecken lassen • laten steken, zitten 〈 ook figuurlijk〉〈 informeel〉 wo steckt mein Buch? • waar ligt, is mijn boek?〈 informeel〉 wo hast du gesteckt? • waar heb jij gezeten, uitgehangen?〈 informeel〉 wer steckt hinter der Sache? • wie zit daarachter?〈informeel; figuurlijk〉 in jemandem steckt etwas • er zit, steekt wat in iemandII 〈overgankelijk werkwoord; steeds zwak〉1 steken, stoppen ⇒ brengen, plaatsen, zetten♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 sich hinter eine Sache stecken • aan iets gaan staan, iets aanpakken -
12 umsiedeln
umsiedelnII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 verbringen
verbringen♦voorbeelden: -
14 verschleppen
verschleppen♦voorbeelden: -
15 überbringen
-
16 überführen
überführen1————————überführen21 het overtuigend bewijs leveren van ⇒ schuldig bevinden aan, bewijzen2 gaan, leiden over♦voorbeelden:einen Verbrecher überführen • de schuld van een misdadiger bewijzen -
17 übermitteln
-
18 übersetzen
übersetzen1I 〈onovergankelijk werkwoord; haben/sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉————————übersetzen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉
См. также в других словарях:
NUHOUT — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 2.6.1851 Alkmaar/NL 31.3.1931 Clarens/CH Johannes Nuhout van der Veen graduated as a civil engineer from the Delft Polytechnic in 1875. Because job conditions in the Netherlands were unfavorable in this… … Hydraulicians in Europe 1800-2000