Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

oplezen

Толкование Перевод

1 читать вслух

v
gener. oplezen

Russisch-Nederlands Universal Dictionary > читать вслух
2 call

n. roep; telefoontje; visite, bezoek; bel; uitnodiging; aanklacht; moeten
--------
v. roepen; schreeuwen; uitnodigen; telefoneren; bezoeken

call¹

[ ko:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kreet ⇒ (ge)roep, roep van dier 〈 in het bijzonder van vogel〉

2 lokfluitje 〈 in het bijzonder van vogels〉

3 〈 benaming voor〉 signaal ⇒ 〈 leger〉 verzamelsignaal 〈op bugel e.d.〉; 〈 jacht〉 hoornsignaal; (met lokfluitje) nagebootste dierenroep; 〈 brandweer〉 alarm

4 (kort/formeel/zakelijk) bezoek

5 beroep ⇒ aanspraak, claim

6 oproep(ing) ⇒ sommatie, roep(ing); appel, voorlezing van presentielijst 〈 school, parlement e.d.〉; 〈 geldwezen〉 oproep tot aflossing van een schuld, aanmaning

7 reden ⇒ aanleiding, noodzaak, behoefte

8 〈 kaartspel〉 bod ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 contract

9 〈 sport, in het bijzonder honkbal〉 (scheidsrechterlijke) beslissing

10 telefoontje ⇒ (telefoon)gesprek, belletje

♦voorbeelden:

1   we heard a call for help • we hoorden hulpgeroep

     within call • binnen gehoorsafstand

4   pay a call • een visite afleggen; 〈informeel; eufemistisch〉naar een zekere plaats/nummer 100 gaan

     pay a call on someone • iemand een kort bezoek brengen, bij iemand langsgaan

6   he answered the call of his country • hij gaf gehoor aan de roep van zijn land

     the actors received a call for eight o'clock • de acteurs moesten om acht uur op

     at/on call • (onmiddellijk) beschikbaar; (telefonisch) oproepbaar; (direct) opeisbaar; op afroep

     have at/on one's call • tot zijn (onmiddellijke) beschikking hebben

     〈 geldwezen〉 money at/on call, loan on call • callgeld, daggeldlening

7   you have no call for more money • jij hebt geld genoeg zo

     there's no call for you to worry • je hoeft je niet ongerust te maken

10 give someone a call • iemand bellen

     I'll take the call • ik neem hem wel 〈 telefoon〉

¶ 〈 Brits-Engels〉 call to the bar • toelating als advocaat

     〈 eufemistisch〉 call of nature • aandrang 〈 om naar het toilet te gaan〉; natuurlijke behoefte

     there's not much call for figs • er is niet veel vraag naar vijgen

→ close close/

————————

call²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (even) langsgaan/komen ⇒ (kort) op bezoek gaan, aanwippen; stoppen 〈 op station〉

♦voorbeelden:

1   the baker calls every day • de bakker komt iedere dag

     〈 informeel〉 call by • (even) aan/binnenwippen

     please call in this afternoon • kom vanmiddag even langs alsjeblieft

     do call round again • kom vooral nog eens langs

     the ship calls at numerous ports • het schip doet talrijke havens aan

→ call for call for/, call in call in/, call upon call upon/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (uit)roepen

2 (op)bellen ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 oproepen, radiotelefoneren, (draadloos) telegraferen

3 roepen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zijn roep uiten 〈 van vogel〉; lokken 〈 door nabootsing van dierengeluid〉; 〈 in het bijzonder〉 ritmisch roepen 〈 instructies〉; bij dans

4 〈 kaartspel〉 bieden ⇒ annonceren; 〈 in het bijzonder〉 de troefkleur noemen

♦voorbeelden:

1   call for help • om hulp roepen

     call (something) (out) to someone • iemand (iets) toeroepen

2   London calling • hier (radio) Londen

     Edith will call (you) tonight • Edith belt (je) vanavond

3   birds were calling (to) each other • vogels riepen (naar) elkaar

     duty calls (me) • de/mijn plicht roept

4   did Joan call (hearts) at all? • hééft Joan wel (harten) geboden?

→ call back call back/, call out call out/

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afroepen ⇒ oplezen, opsommen

2 (op)roepen ⇒ aanroepen; terugroepen 〈 acteur〉; 〈 in het bijzonder〉 tot het priesterschap roepen

3 afkondigen ⇒ bijeenroepen, proclameren

4 wakker maken ⇒ wekken, roepen

5 (be)noemen ⇒ aanduiden als; 〈 sport〉 annonceren, geven

6 vinden ⇒ beschouwen als

7 het houden op ⇒ zeggen, (een bedrag) afmaken op

8 〈 kaartspel〉 bieden

9 〈 informeel〉 bewijs eisen ⇒ waarmaking eisen; 〈 in het bijzonder poker〉 willen zien

10 〈 geldwezen〉 (terug)betaling eisen van ⇒ opeisen, opzeggen

♦voorbeelden:

1   call (off/out) numbers • nummers afroepen

2   call a witness • een getuige oproepen

     call to witness • als getuige oproepen

     call down/in/over • (naar) beneden/(naar) binnen/bij zich roepen

3   call an election • een verkiezing afkondigen

     call a meeting • een vergadering beleggen/bijeenroepen

5   〈 honkbal〉 the ball/pitch/strike was called out • de bal/worp/slag werd uit/wijd gegeven

     how can you call yourself my friend? • hoe kun je beweren dat je mijn vriend(in) bent?

     call someone a liar • iemand uitmaken voor leugenaar

     you call that hard? • noem/vind je dat moeilijk?

     call (something) one's own • (iets) bezitten, (iets) zijn eigendom (kunnen) noemen

     〈 informeel〉 what d'you call it? • hoe-heet-het-ook-weer?, dinges

     be called after one's grandfather • vernoemd zijn naar zijn grootvader

6   I call it nonsense • ik vind het onzin

7   let's call it ten guilders • laten we het op een tientje houden

¶ call into being • in het leven roepen

     call away • wegroepen

     call forth • oproepen, (naar) boven brengen

     call forward • naar voren roepen

→ call down call down/, call in call in/, call off call off/, call up call up/

English-Dutch dictionary > call
3 read

n. lezen
--------
v. lezen; voorlezen; begrijpen; leren; uitleggen

read¹

[ rie:d] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉

♦voorbeelden:

¶ she had a quiet read • zij zat rustig te lezen

     that book is a terrific read • dat is een heerlijk boek om te lezen

————————

read²

〈 read, read [ red]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 studeren ⇒ leren

2 zich laten lezen ⇒ lezen, ken

3 moeten worden gelezen ⇒ gaan, lopen

♦voorbeelden:

1   read for a degree in Law • rechten studeren

2   your essay reads like a translation • je opstel kt als een vertaling

     Ibsen's plays read easily • de stukken van Ibsen lezen gemakkelijk

3   the law reads that • volgens de wet

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 lezen ⇒ kunnen lezen

2 oplezen ⇒ voorlezen

♦voorbeelden:

1   read over/through • doorlezen, overlezen

     read up on something • zijn kennis over iets opvijzelen; zich op de hoogte stellen van iets

2   read out the instructions • de instructies voorlezen

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 lezen ⇒ begrijpen, weten te gebruiken

2 uitleggen ⇒ interpreteren, voorspellen 〈 toekomst〉; 〈 figuurlijk〉 doorgronden, doorzien

3 (be)studeren

4 aangeven ⇒ tonen, laten zien

5 〈 computer〉in/uitvoeren 〈 gegevens〉 ⇒ (in)lezen, opnemen uit

♦voorbeelden:

1   〈 sport〉 read the game • spelinzicht/overzicht hebben

     〈 sport〉 read the game • iemand tegen het zere been schoppen

     read music • muziek lezen

2   this poem may be read in various ways • dit gedicht kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden

3   read psychology • psychologie studeren

     widely read • zeer belezen

     read up • bestuderen

4   the thermometer reads twenty degrees • de thermometer geeft twintig graden aan

¶ 〈 Amerikaans-Engels〉 read out someone • iemand royeren/uitstoten

     he read more into her words than she'd ever meant • hij had meer in haar woorden gelegd dan zij ooit had bedoeld

English-Dutch dictionary > read
4 lecture

lecture [lektuur]

〈v.〉

1 (het) lezen ⇒ (het) voor-, aflezen

2 lectuur ⇒ leesstof

3 interpretatie ⇒ ontcijfering

4 (het) (in)lezen 〈 door elektronisch apparaat, computer〉

♦voorbeelden:

1 livre en lecture • uitgeleend boek 〈 in bibliotheek〉

lecture labiale • (het) liplezen

donner lecture d'une liste • een lijst oplezen

faire la lecture à qn. • iemand voorlezen

prendre lecture d'un contrat • kennis nemen van de inhoud van een contract

〈 politiek〉 projet adopté en deuxième lecture • wetsontwerp dat bij de tweede lezing is aangenomen

2 personne qui n'a aucune lecture • iemand die totaal niet belezen is

f

1) (het) lezen, voorlezen

2) lectuur, leesstof

3) interpretatie, ontcijfering

4) (het) inlezen [computer]

Dictionnaire français-néerlandais > lecture
5 donner lecture d'une liste

donner lecture d'une liste

een lijst oplezen

Dictionnaire français-néerlandais > donner lecture d'une liste

См. также в других словарях:

Text — 1. Der Text der Wahrheit bedarf keiner Glosse. 2. Der Text ist der Noten Seel. – Mathesy, 332b. 3. Wenn der Text klar ist, braucht es keiner Glossen. Holl.: Men behoeft hier geene glossen, de tekst is klaar. 4. Wie der Text, also die Glosse. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

oplezen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

oplezen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: