-
1 onvoorzichtigheid
-
2 onvoorzichtigheid
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onvoorzichtigheid
-
3 onvoorzichtigheid
n. imprudence -
4 onvoorzichtigheid
v -
5 onvoorzichtigheid
неосторожность; неосмотрительность; непредусмотрительность, опрометчивость -
6 onvoorzichtigheid
imprudence -
7 het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijten
het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijtenDeens-Russisch woordenboek > het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijten
-
8 het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijten
het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijtenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijten
-
9 imprudence
imprudence [ẽpruudãs]〈v.〉1 onvoorzichtigheid ⇒ onverstandigheid, onbezonnenheid♦voorbeelden:〈 juridisch〉 homicide par imprudence • dood door schuld; 〈 België〉 (het) doden door gebrek aan voorzichtigheidfonvoorzichtigheid, onbezonnenheid -
10 accidental
-
11 neglectful
-
12 negligence
n. nalatigheid; verwaarlozing; onvoorzichtigheid[ neglidzjəns]1 achteloosheid ⇒ onachtzaamheid, slordigheid→ contributory contributory/ -
13 bumbler
n. iemand die een blunder maakt, iemand die fouten maakt door domheid en onvoorzichtigheid; iemand die zaken in de war stuurt -
14 carelessness
n. onvoorzichtigheid, onnauwkeurigheid -
15 heedlessness
n. slordigheid; onvoorzichtigheid; onoplettendheid -
16 incaution
n. onvoorzichtigheid -
17 neglectfully
adv. verwaarlozing; nalatigheid; onvoorzichtigheid -
18 supineness
n. onvoorzichtigheid, onoplettendheid, veronachtzaming; luiheid, lusteloosheid, traagheid, inactiviteit; toestand waarin men op de rug ligt -
19 unwariness
n. onvoorzichtigheid -
20 wijten
1 [+ aan] attribuer♦voorbeelden:het ongeluk was aan onvoorzichtigheid te wijten • l'accident était dû à une imprudencedat heb je aan jezelf te wijten • c'est à toi qu'il faut t'en prendre
- 1
- 2