-
1 zitieren
-
2 befehlen
befehlen♦voorbeelden:2 er wurde zu seinem Vorgesetzten befohlen • hij werd bij zijn chef geroepen, ontboden -
3 bemühen
bemühen1 (de hulp) inroepen (van), inschakelen, in de arm nemen3 zich beroepen op, aanvoeren1 zijn best doen, moeite doen, zich inspannen3 trachten te bereiken, te winnen, te (ver)krijgen♦voorbeelden:1 bemühen Sie sich nicht! • doet u geen moeite!2 sie bemühte sich um den Patienten • zij zorgde, zette zich in voor de patiënt -
4 beordern
-
5 berufen
berufen12 bevoegd, deskundig♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 viele sind berufen, aber wenige auserwählt • velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren————————berufen21 benoemen, aanstellen♦voorbeelden:¶ berufe es nicht! • klop het maar af! -
6 bescheiden
-
7 bestellen
bestellen3 zeggen, meedelen, laten weten4 aanstellen, benoemen5 doen, overbrengen♦voorbeelden:es kam wie bestellt • het kwam als geroepen〈 informeel〉 er sah aus wie bestellt und nicht abgeholt • hij stond er wat uit zijn lood geslagen bij5 bestelle ihm schöne, meine Grüße! • doe hem de groeten (van mij)!¶ du hast hier nichts zu bestellen! • je hebt hier niets te zeggen, vertellen! -
8 herbestellen
herbestellen -
9 holen
holen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
10 jemanden aufs Büro zitieren
jemanden aufs Büro zitierenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aufs Büro zitieren
-
11 kommandieren
kommandieren1 bevelen, gebieden♦voorbeelden:2 detacheren ⇒ ontbieden, sturen♦voorbeelden:er wurde zu einer anderen Einheit kommandiert • hij werd bij een andere eenheid gedetacheerd -
12 verlangen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский