-
41 aantikken
2 [tikken aan] frapper (à)♦voorbeelden:1 dat tikt lekker aan • cela finit par atteindre une jolie somme; 〈 figuurlijk〉 cela finit par avoir une influence considérable1 [even aanraken] toucher♦voorbeelden: -
42 aborteren
1 [een zwangerschap onderbreken] pratiquer un avortement sur♦voorbeelden:1 [een miskraam hebben] faire une fausse couche -
43 afstompen
♦voorbeelden:het verdriet heeft zijn geest afgestompt • le chagrin l'a rendu insensible1 [minder ontvankelijk worden voor emoties] se dessécher2 [minder scherp worden] s'émousser♦voorbeelden: -
44 aftellen
1 compter♦voorbeelden:geld aftellen • compter de l'argentaan het aftellen zijn • compter les jours avant l'accouchementhet aftellen is onderbroken • on a interrompu le compte à rebours1 [kinderen] réciter une comptine -
45 bijverdienen
1 [extra verdienen] gagner en plus1 [een extra inkomen inbrengen] apporter un salaire d'appoint -
46 bomen
1 [praten] tailler une bavette1 [met een vaarboom voortduwen] faire avancer à l'aide d'une perche -
47 bouwen
1 [construeren] bâtir♦voorbeelden:huizen bouwen • bâtir des maisonsde vogels bouwen nesten • les oiseaux font des nidskeurige zinnen bouwen • construire des phrases correctesmen heeft aan het stadhuis verscheidene jaren gebouwd • la construction de l'hôtel de ville a duré plusieurs annéeseen theorie op iets bouwen • baser une théorie sur qc.van steen bouwen • construire en pierre1 [+ op][zich verlaten op] compter (sur) -
48 braken
1 [overgeven] vomir♦voorbeelden:scheldwoorden braken • vomir des injuresde vulkaan braakt vlammen • le volcan vomit des flammeshet braken • le vomissement1 [walgen] être écoeuré♦voorbeelden: -
49 doorreizen
1 [zijn reis voortzetten] continuer son voyage1 [reizend doortrekken] parcourir -
50 fantaseren
-
51 grabbelen
1 [grijpen] se jeter (sur qc.)2 [rondtasten, in iets woelen] fouiller (dans)1 [uit een grabbelton halen] retirer qc. d'un tonneau -
52 horen
1 [algemeen] entendre2 [luisteren naar; in aanmerking nemen] écouter♦voorbeelden:muziek horen • entendre de la musiquede Raad van State horen • consulter le Conseil d'Etathet is wel te horen dat je verkouden bent • on entend bien que tu es enrhumélaat eens iets van je horen • donne-nous de temps en temps de tes nouvelleszo mag ik het horen! • voilà qui est parler!ik heb het alleen van horen zeggen • je ne le sais que par ouï-direik hoor nog wel eens wat • parfois j'apprends encore qc.u hoort nog van ons • nous vous écrirons, nous reprendrons contact avec vousdaar heb ik nooit van gehoord • je n'ai jamais entendu parler de cela〈 spreekwoord〉 wie niet horen wil, moet voelen • vous l'avez voulu, George Dandin2 moet je horen! • écoute!zichzelf graag horen praten • s'écouter parlerhoor hem! • écoute-moi ça!1 [geluiden kunnen waarnemen] entendre2 [zijn plaats hebben; toebehoren] appartenir (à)3 [gepast zijn] convenir♦voorbeelden:dit huis hoort aan mijn vader • cette maison appartient à mon pèredit deksel hoort bij die pot • ce couvercle va avec ce potergens bij horen • appartenir à qc.hij hoort tot de genodigden • il fait partie des invitésvoor wat hoort wat • donnant donnantje hoort niet te fluisteren in gezelschap • ce n'est pas bien de chuchoter en publicdat hoort zo • c'est ce qui se fait -
53 inspelen
1 [geschikt maken voor gebruik] essayer♦voorbeelden:1 [+ op][vooruit lopen op] anticiper (sur)♦voorbeelden:inspelen op een rage • sacrifier à une mode -
54 koppelen
2 [een relatie leggen tussen] relier3 [liefdesrelatie tot stand brengen] pousser l'un vers l'autre ⇒ 〈 onovergankelijk werkwoord, bemiddelen〉 s'entremettre (pour faciliter un mariage)♦voorbeelden:1 [m.b.t. een voertuig] embrayer -
55 krabbelen
-
56 mieteren
1 [(doen) vallen] flanquer par terre1 [zaniken] radoter2 [schelen, uitmaken] se foutre (de)♦voorbeelden:dat mietert niet! • qu'est-ce que ça peut te foutre? -
57 morsen
1 [bevuilen] faire des taches (sur)♦voorbeelden:koffie op het tafelkleed morsen • renverser du café sur la nappe1 [knoeien] se barbouiller -
58 ombuigen
1 [koers wijzigen] infléchir2 [bezuinigen] économiser3 [verbuigen] courber♦voorbeelden:1 [zich buigen] se courber -
59 omhoogschieten
2 [snel naar boven gaan] s'élancer (vers le haut)♦voorbeelden:de prijzen schieten omhoog • les prix montent en flèche1 [schot lossen] tirer (en l'air) -
60 ontstemmen
1 [ergeren] contrarier♦voorbeelden:
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Французский
onovergankelijk+werkwoord
Страницы