-
1 doorreizen
1 [zijn reis voortzetten] continuer son voyage1 [reizend doortrekken] parcourir -
2 doorreizen
♦voorbeelden:1 ze reist vandaag nog door naar A. • she is going on to A. today1 [reizend doortrekken] travel through♦voorbeelden: -
3 doorreizen
v. continue traveling -
4 afreizen
1 [vertrekken] partir (pour)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [geheel doorreizen] parcourir2 [veel reizen] voyager beaucoup♦voorbeelden:hij heeft alle musea afgereisd • il a visité tous les musées -
5 afreizen
1 [vertrekken] set off/out (for) ⇒ leave (for)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [veel reizen] travel (about/round)♦voorbeelden:
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский