-
1 single
adj. enkel; eenpersoons-; alleenstaand; vrijgezel; ongetrouwd; voor één persoon (kamer, etc.); van vrijgezellen; gescheiden--------n. vrijgezel, ongehuwd; enkele reisje-kaartje; eenpersoons (kamer); "single" (kleine grammofoonplaat of disk); eenzaam, alleen--------v. uitkiezen, uitpikkensingle1[ singgl]5 〈 informeel〉bankbiljet van één dollar/pondII 〈 meervoud〉————————single2♦voorbeelden:single flower • enkelvoudige bloemII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 enig♦voorbeelden:2 in single file • in/op één rij, allemaal achter elkaarnot a single man helped • niet één man hielp¶ in single file • achter elkaar (in de rij), in ganzenmars -
2 unmarried
-
3 unwed
-
4 maiden
adj. maagdelijk--------n. meisje, meid; maagd; juffrouw; ongetrouwde vrouwmaiden1————————maiden24 ongerept♦voorbeelden: -
5 unattached
-
6 living apart together
n. apart samenleven, toestand waarin een ongetrouwd stel in verschillende woningen wonen maar een intieme relatie hebben -
7 palimony
n. onderhoudsgeld door een partner van ongetrouwd paar (die gedurende lange tijd samenleefden) aan de andere partner na scheiding betaald -
8 quirkyalone
n. iemand die er van houdt ongetrouwd te zijn en liever wacht op de juiste persoon -
9 wifeless
adj. ongetrouwd
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский