-
1 effrontery
n. onbeschaamdheid[ ifruntərie] 〈meervoud: effronteries〉 -
2 contumely
n. smaad, hoon, minachting[ kontjoe:mlie, kəntjoe:məlie] 〈meervoud: contumelies〉1 vernedering ⇒ belediging, onbeschaamdheid -
3 exasperate
-
4 exasperated at/by his insolence
exasperated at/by his insolence -
5 hardihood
n. onversaagdheid, koenheid, stoutmoedigheid; onbeschaamdheid[ ha:diehoed]1 stoutmoedigheid ⇒ vermetelheid, onversaagdheid -
6 immodesty
n. onbescheidenheid; onbeleefd; arrogant[ immoddistie] 〈meervoud: immodesties〉 -
7 impertinence
n. onbeschaamd; niet relevant, brutaal -
8 impertinency
-
9 insolence
n. onbeschaamdheid, brutaalheid -
10 insolently
adv. met onbeschaamdheid/brutaalheid
См. также в других словарях:
Unverschämt — 1. Unverschämt wird ein guter Bettler. – Simrock, 1056. 2. Ûtverschämt lett nich gôd, äwer föödt (nährt) doch gôd. (Holst.) – Schütze, IV, 21; für Mecklenburg: Firmenich, I, 74, 21; für Hannover: Schambach, I, 182. Unverschämt sein lässt… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
