Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

off!

Толкование Перевод

81 off-track

niet op de renbaan

English-Dutch dictionary > off-track
82 off-centre

excentrisch

English-Dutch technical dictionary > off-centre
83 off-line programming

extern programmeren

English-Dutch technical dictionary > off-line programming
84 off-set angle

kophoek

English-Dutch technical dictionary > off-set angle
85 off-take pattern

afnamepatroon

English-Dutch technical dictionary > off-take pattern
86 off-the-shelf product

standaard product

uit voorraad leverbaar product

English-Dutch technical dictionary > off-the-shelf product
87 off-white

gebroken wit

English-Dutch technical dictionary > off-white
88 off centre

uit het midden

uitmiddelpuntig

English-Dutch technical dictionary > off centre
89 off line

niet-gekoppeld

English-Dutch technical dictionary > off line
90 off period

uitperiode

English-Dutch technical dictionary > off period
91 off position

uit-stand

English-Dutch technical dictionary > off position
92 get off

uitstappen (v. voertuig)

get off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ontsnappen ⇒ ontkomen

2 afstappen ⇒ uitstappen

3 klaar zijn (met werk)

4 vertrekken ⇒ beginnen

5 in slaap vallen

6 vrijkomen ⇒ er goed afkomen

7 〈 informeel〉 high worden

8 〈 informeel〉 (seksueel) klaarkomen

9 〈 informeel〉 opgewonden raken

♦voorbeelden:

4   get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaan

     get off to a good start • f van start gaan/goed beginnen

6   get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomen

     get off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen

¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten

     〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen vertrekken ⇒ doen beginnen

2 in slaap doen vallen

3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor

4 〈 informeel〉 seksueel doen klaarkomen

5 〈 informeel〉 opwinden

6 (op)sturen 〈brief enz.〉 ⇒ wegsturen

7 eraf krijgen

8 uittrekken 〈 kleding, schoenen〉 ⇒ afnemen

9 leren ⇒ instuderen

♦voorbeelden:

2   get a baby off to sleep • een baby te slapen leggen

3   he got me off with a fine • hij zorgde ervoor dat ik er met een bon af kwam

6   get someone off to school • iemand naar school sturen

7   I can't get the lid off • ik krijg het deksel er niet af

9   get something off by heart • iets uit het hoofd leren

¶ 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get someone off with • iemand koppelen aan

III 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 afstappen van 〈fiets; stoep, grasveld enz.〉 ⇒ afstijgen van 〈 paard〉

2 ontheven worden van 〈 verplichting〉

3 klaar zijn met 〈 werk〉

♦voorbeelden:

1   get off the bus • uit de bus stappen

     〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen

3   I got off work late • ik was pas laat met werk klaar

English-Dutch dictionary > get off
93 be off

verdwijnen, weggaan

be off

1 〈 informeel〉ervandoor zijn/gaan 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vertrekken, weg zijn, wegwezen; 〈 sport〉 starten, weg zijn; beginnen 〈 in het bijzonder te praten〉

2 verwijderd zijn 〈 ook figuurlijk〉

3 afgelast zijn ⇒ niet doorgaan

4 〈 informeel〉 niet in orde zijn ⇒ de kluts kwijt zijn 〈 van persoon〉; bedorven zijn 〈 van voedsel〉

5 afgesloten zijn 〈 van water, gas, elektriciteit〉

♦voorbeelden:

1   when he saw Sue, John was off • toen hij Sue zag, nam John de benen

     〈 sport〉 and they're off! • en weg zijn ze!

     be off to a bad start • slecht van start gaan

     be off with you • maak dat je wegkomt

     be off! • scheer je weg!

2   Easter was two weeks off • het was nog twee weken vóór Pasen

3   the party's off • het feestje gaat niet door

4   the milk is off • de melk is zuur

¶ 〈 informeel〉 be badly off • er slecht voorstaan

     be better/worse off • er beter/slechter aan toe zijn

     ‘How are you off for food?’ • ‘Hoeveel voedsel heb je (nog)?’

English-Dutch dictionary > be off
94 come off

gebeuren; eindigen

come off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 loslaten 〈 bijvoorbeeld van behang van de muur〉 ⇒ loskomen, losgaan

2 er afkomen ⇒ (het) er afbrengen

3 lukken ⇒ goed aflopen

4 plaatshebben

5 uit productie/roulatie genomen worden 〈 van film, toneelstuk〉

6 afgeven ⇒ afgaan 〈 van verf〉

♦voorbeelden:

2   come off badly • het er slecht van afbrengen

     〈 informeel〉 come off second best • op de tweede plaats eindigen

3   it didn't come off • het lukte niet

4   their marriage didn't come off • hun huwelijk ging niet door

6   this paint comes off • deze verf laat los/bladdert af

II 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 afkomen van ⇒ loslaten, verlaten

2 beëindigen 〈 opdracht〉

3 afgaan 〈 van de prijs〉

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 come off the booze • van de drank afraken

     has this button come off your coat? • komt deze knoop van jouw jas af?

     Britain came off the gold standard in 1931 • in 1931 verliet Engeland de gouden standaard

2   the inspector had just come off a murder case • de inspecteur had net een moordzaak achter de rug

3   that'll come off your paycheck • dat zal van jouw salaris worden afgetrokken

¶ 〈 informeel〉 oh, come off it! • schei uit!

English-Dutch dictionary > come off
95 put off

uitvaren (scheepv.); uittrekken (kledingstuk); uitstellen; afzetten; afschrikken; afschepen; v, de wijs brengen; verdoven; v.d. hand doen; uitzenden

put off

1 uitstellen ⇒ afzeggen

2 afzetten ⇒ uit laten stappen 〈 passagiers〉

3 afschrikken ⇒ (van zich) afstoten

4 afschepen ⇒ ontmoedigen

5 van de wijs brengen

6 uitdoen ⇒ uitdraaien, afzetten 〈 licht, gas, radio e.d.〉

7 uittrekken 〈 kleding〉 ⇒ afleggen 〈 ook figuurlijk〉; laten varen

♦voorbeelden:

1   we had to put off our friends • we moesten de afspraak met onze vrienden afzeggen

     〈 spreekwoord〉 never put off till tomorrow what you can do today • laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaan

3   the smell of that food put me off • de reuk van dat eten deed me walgen

     put someone off from a plan • iemand een plan afraden

4   I tried in vain to put off my tax-collector • ik trachtte tevergeefs de belastingontvanger van mij af te schudden

5   the speaker was put off by the noise • de spreker werd door het lawaai van streek gemaakt

7   put off your doubts! • laat uw twijfels varen!

English-Dutch dictionary > put off
96 cut off

adj. afgesneden ; opgehouden; weggezet
--------
v. afsnijden,ophouden; opzij zetten; weghouden; afnemen

cut off

1 afsnijden/hakken/knippen

2 afsluiten ⇒ stopzetten, blokkeren

3 (van de buitenwereld) afsnijden/afsluiten ⇒ isoleren

4 onderbreken ⇒ verbreken 〈 telefoonverbinding〉

5 〈 voornamelijk passief〉 vellen ⇒ doden, invalide maken

6 onterven ⇒ geen cent nalaten

♦voorbeelden:

2   cut off someone's allowance • iemands toelage stopzetten

     cut off the gas (supply) • het gas afsluiten

3   cut off an army • een leger de pas afsnijden

     villages cut off by floods • door overstromingen geïsoleerde dorpen

4   we were suddenly cut off • plotseling werd de verbinding verbroken

5   be cut off in the prime of life • geveld worden in de bloei van zijn leven

English-Dutch dictionary > cut off
97 let off

afzetten, laten uitstappen; afvuren, afsteken; vrijstellen, vrijuit laten gaan

let off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 vulgair〉

1 een scheet laten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afzetten ⇒ laten uitstappen

2 afvuren ⇒ afsteken, af laten gaan

3 excuseren ⇒ vrijuit laten gaan, vrijstellen van

4 laten ontsnappen ⇒ weg laten lopen

5 〈 Brits-Engels〉(in gedeelten/partieel) verhuren ⇒ onderverhuren

♦voorbeelden:

1   the driver will let you off there • de chauffeur zal je daar afzetten

2   let off fireworks • vuurwerk afsteken

     let off a gun • een pistool afvuren

3   the judge let him off • de rechter liet hem vrijuit gaan

     be let off with • er afkomen met

4   let off air • ontluchten

English-Dutch dictionary > let off
98 set off

beginnen; op weg gaan; in werking zetten

set off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich op weg begeven ⇒ vertrekken

♦voorbeelden:

1   set off in pursuit • de achtervolging inzetten

     set off on a trip • een reis ondernemen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 versieren

2 doen uitkomen 〈 kleuren〉

3 doen ontbranden ⇒ tot ontploffing brengen 〈 bom〉

4 doen opwegen ⇒ goedmaken

5 aan de gang maken ⇒ doen 〈 lachen, praten〉, stimuleren

6 afzetten ⇒ afpassen

♦voorbeelden:

4   set off against • doen opwegen tegen

5   set someone off laughing • iemand aan het lachen brengen

     set someone off on his pet subject • iemand op zijn stokpaardje zetten

English-Dutch dictionary > set off
99 brush off

wegdoen; afvegen

brush off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich laten wegborstelen ⇒ (door borstelen) loslaten, afgaan

♦voorbeelden:

1   the dirt won't brush off • het vuil gaat er niet af

     don't worry, it will brush off easily • geen nood, dat is gemakkelijk weg te borstelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 wegborstelen ⇒ afborstelen

2 (zich van) iemand afhouden ⇒ afwijzen, afschepen

♦voorbeelden:

2   I won't be brushed off • ik laat me niet afschepen

English-Dutch dictionary > brush off
100 lay off

ontslaan; afwenden

lay off

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 informeel〉 stoppen ⇒ ophouden, opgeven

♦voorbeelden:

1   lay off, will you? • laat dat, ja?

     I'll lay off for a few days • ik blijf een paar dagen thuis

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (tijdelijk) ontslaan ⇒ op non-actief stellen, laten afvloeien

III 〈werkwoord + voorzetsel〉〈 informeel〉

1 afblijven van ⇒ loslaten, met rust laten

♦voorbeelden:

1   lay off me • houd je handen thuis

English-Dutch dictionary > lay off

Страницы

См. также в других словарях:

off — off … Dictionnaire des rimes
off — [ ɔf ] adj. inv. et adv. • 1944; de l angl. off screen « hors de l écran » ♦ Anglic. 1 ♦ Adj. Cin., télév. Qui n est pas sur l écran, n est pas lié à l image; hors champ (opposé à in). Le narrateur est off. Une voix off commente la scène. Adv. En … Encyclopédie Universelle
Off — ([o^]f; 115), adv. [OE. of, orig. the same word as R. of, prep., AS. of, adv. & prep. [root]194. See {Of}.] In a general sense, denoting from or away from; as: [1913 Webster] 1. Denoting distance or separation; as, the house is a mile off. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
off — off1 [ôf, äf] adv. [LME var. of of,OF1, later generalized for all occurrences of of in stressed positions] 1. so as to be or keep away, at a distance, to a side, etc. [to move off, to ward off] 2. so as to be measured, divided, etc. [to pace off … English World dictionary
off — off; cast·off; off·en; off·ing; off·ish; off·let; off·scape; off·sid·er; off·spring; off·ward; stand·off·ish; off·hand·ed·ly; off·hand·ed·ness; off·ish·ly; off·ish·ness; off·wards; stand·off·ish·ly; stand·off·ish·ness; … English syllables
off — (izg. ȍf) prid. DEFINICIJA term. 1. koji nije aktiviran, izvan službe; isključen 2. koji je drugačiji od uobičajenog, normalnog, standardnog; osebujan 3. koji je izvan službenog dijela programa, rasprave, razgovora SINTAGMA offbeat (izg. offbȋt)… … Hrvatski jezični portal
Off! — Жанр Хардкор панк Годы с 2009 Страна … Википедия
Off — Off, prep. Not on; away from; as, to be off one s legs or off the bed; two miles off the shore. Addison. [1913 Webster] {Off hand}. See {Offhand}. {Off side} (Football), out of play; said when a player has got in front of the ball in a scrimmage … The Collaborative International Dictionary of English
Off — Off, a. 1. On the farther side; most distant; on the side of an animal or a team farthest from the driver when he is on foot; in the United States, the right side; as, the off horse or ox in a team, in distinction from the {nigh} or {near} horse… … The Collaborative International Dictionary of English
Off — steht für: Off Broadway oder Off Theater, Begriffe aus dem Theaterbereich Off camera, Erzählstimmen, Geräusche und Musik in einer visuellen Produktion, die zu hören, aber nicht zu sehen sind (aus dem Off) Die Abkürzung Off steht für: Offenbarung… … Deutsch Wikipedia
off — s.m.inv., agg.inv. ES ingl. {{wmetafile0}} 1. s.m.inv., agg.inv., in diciture su interruttori, apparecchiature spec. elettriche e sim., indica che non è attivato, che non è in funzione: l interruttore è sull off, posizione off, l amplificatore è… … Dizionario italiano

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

off!

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

off!

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: