-
1 met iemand gaan
met iemand gaanêtre le petit ami, la petite amie de qn. -
2 met iemand in zee gaan
met iemand in zee gaan -
3 met iemand naar bed gaan
met iemand naar bed gaancoucher avec qn. -
4 in de clinch gaan met iemand
in de clinch gaan met iemand±entrer en conflit avec qn. -
5 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
6 voet
♦voorbeelden:1 op voet van gelijkheid met iemand omgaan • traiter qn. d'égal à égalde voet van een glas • le pied d'un verreop blote voeten • pieds nusop gelijke voet stellen • mettre sur le même planze staan op gespannen voet • leurs rapports sont tendusop gespannen voet met iemand staan • être à conteaux tirés avec qn.zij staan op goede voet met elkaar • ils sont en bons termesop grote voet leven • vivre sur un grand piedop kleine voet leven • vivre chichementop staande voet • sur-le-champop vertrouwelijke voet staan met iemand • être intime avec qn.iemand op vrije voeten stellen • mettre qn. en libertéiemand de voeten lichten • faire un croche-pied à qn. 〈 ook figuurlijk〉iemand de voet dwars zetten • mettre des bâtons dans les roues à qn.aan iemands voeten liggen • 〈 ook figuurlijk〉 être aux pieds de qn.zich aan de voeten van iemand werpen • se jeter au pieds de qn.voet aan wal zetten • mettre pied à terreaan de voet van een berg • au pied d'une montagne〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iemands voeten spelen • se ficher de qn.onder de voet gelopen worden • être piétinéop de oude, dezelfde voet voortgaan • continuer de la même façoniemand op de voet volgen • emboîter le pas à qn.de gebeurtenissen op de voet volgen • suivre les événements de prèsde zaken op dezelfde voet voortzetten • continuer les affaires de la même façonop voet van oorlog • sur le pied de guerreop voet van vrede • en paixop voet van gelijkheid • sur un pied d'égalitéte voet gaan • aller à piedmet iets uit de voeten kunnen • être dépanné par qc.voet voor voet • pas à pas〈 figuurlijk〉 iemand iets voor de voeten gooien, werpen • jeter qc. à la tête de qn.iemand voor de voeten komen • se jeter dans les jambes de qn.iemand voor de voeten lopen • être dans les jambes de qn.met een voet in het graf staan • avoir un pied dans la tombede zieke kan geen voet verzetten • le malade ne peut (pas) mettre un pied devant l'autreik kan geen voet verzetten of hij bemoeit zich er mee • je ne peux pas bouger le petit doigt sans qu'il s'en mêlegeen voet buiten de deur zetten • ne pas mettre le nez dehorsik zet daar geen voet meer in huis • je ne mettrai plus les pieds chez euxgeen voet wijken • ne pas céder d'un poucegeen voet aan de grond krijgen • ne pas réussir à prendre pied→ link=grond grond -
7 zaak
♦voorbeelden:het ministerie van Buitenlandse Zaken • le Ministère des Affaires étrangèresbemoei je met je eigen zaken! • mêle-toi de tes affaires!gemene zaak maken met iemand • faire des affaires louches avec qn.de goede zaak • la bonne causehet hele zaakje • tout le bazardat is een kwade zaak • c'est une affaire fâcheuseeen advocaat van kwade zaken • l'avocat du diableeen onaangename zaak • une fâcheuse affaireonverrichter zake terugkeren • revenir bredouilledat is een vies zaakje • c'est une sale affairehij heeft een voordelig zaakje gedaan • il a fait une bonne affaireeen voordelige zaak • une bonne affairezaken met iemand doen • être en relation d'affaires avec qn.hoe gaan de zaken? • comment vont les affaires?z'n zaakjes goed geregeld, voor elkaar hebben • bien mener sa barquede zaak is dat … • le fait est que …de zaak is beklonken • l'affaire est régléede zaken nemen zoals zij zijn • prendre les choses comme elles viennenthoe staan de zaken? • comment ça va?zoals de zaken nu staan • au point où en sont les chosesiemands zaak verdedigen • plaider la cause de qn.iemands zaken waarnemen, behartigen • gérer les affaires de qn.een zaak winnen • obtenir gain de causedat is jouw zaak niet • cela ne te regarde pasdat is zijn zaak • c'est son affairehet fijne van de zaak weten • savoir le fin mot de l'affairevoor een zaak gewonnen zijn • être acquis à une causeiemand voor z'n zaak winnen • gagner qn. à sa cause〈 spreekwoord〉 zaken gaan voor het meisje • le travail d'abord, le plaisir ensuitelopende zaken • affaires couranteszeker zijn van zijn zaak • être sûr de son faitter zake (komen) • (en venir) au faitdat doet niets ter zake • cela est hors de proposin zake van • en matière de¶ de zaak is deze … • voilà de quoi il s'agit …hij stond met z'n zaakje te kijk • il était dans le plus simple appareilniet veel zaaks zijn • n'être pas fameux -
8 spreken
1 [algemeen] parler2 [+ uit][blijken] se manifester♦voorbeelden:deze cijfers spreken (voor zich) • ces chiffres sont éloquentseen vreemde taal spreken • parler une langue étrangèreeen paar sprekende voorbeelden • quelques exemples frappantsalleen de feiten laten spreken • se baser uniquement sur les faitshet spreken viel hem moeilijk • il lui était difficile de parlerje spreekt nu heel anders • ce n'est pas ce que tu disais (avant)spreek mij er niet van • ne m'en parle(z) pasjij hebt goed spreken • c'est facile à diregunstig over iemand spreken • dire du bien de qn.luid spreken • parler hautiemand te na spreken • dire du mal de qn.het spreekt vanzelf • cela va de soihet spreekt vanzelf dat … • il est évident que … 〈+ aantonende wijs〉vloeiend Frans spreken • parler couramment le françaiszachtjes spreken • parler basmet iemand spreken • parler avec qn.〈 telefoon〉 met wie spreek ik? • qui est à l'appareil?er valt met hem niet te spreken • il est impossible de discuter avec luimet een Engels accent spreken • parler avec un accent anglaisnamens iemand spreken • parler au nom de qn.om met mevrouw C. te spreken • comme l'a dit madame C.over iemand, iets spreken • parler de qn., qc.ik ben voor niemand te spreken • je n'y suis pour personneniet tegen elkaar spreken • ne pas se parlerspreken tot iemand • parler à qn.tot de verbeelding spreken • parler à l'imaginationvan zichzelf doen spreken • faire parler de soiom niet te spreken van … • sans parler de …spreken voor iets • parler en faveur de qc.voor de radio spreken • parler à la radiodit geval spreekt voor zich • ce cas se passe de commentairehij sprak: ‘laten we gaan’ • il dit: ‘allons-y’in zichzelf spreken • parler tout seuler sprak argwaan uit zijn stem • sa voix dénotait la méfianceslecht te spreken zijn • être de mauvaise humeurniet te spreken zijn over iets • ne pas être content de qc. -
9 oplopen
1 [naar boven lopen, gaan; toenemen] monter2 [op weg gaan] se mettre en route3 [Algemeen Zuid-Nederlands][+ met][veel ophebben met] faire grand cas (de)4 [botsen op] heurter (qc.)♦voorbeelden:tegen de dijk oplopen • monter sur la digue2 een stuk met iemand oplopen • faire un bout de chemin avec qn.II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:een verkoudheid oplopen • attraper un rhume -
10 omgaan
1 [rondgaan] tourner (autour de)2 [verstrijken] passer3 [+ met][leven met] fréquenter (qn.)4 [+ met][hanteren] manier (qc.)5 [omvallen] tomber par terre6 [van mening veranderen] se raviser♦voorbeelden:een heel eind omgaan • faire un grand détoureen straatje omgaan • (aller) faire un tourbuiten de stad omgaan • contourner la villewat gaat er in hem om? • qu'est-ce qui se passe en lui?er gaat daar heel wat om • 〈 er gebeurt veel〉 il s'y passe toutes sortes de choses; 〈 daar rolt het geld〉 les affaires y vont bon train3 vriendschappelijk met iemand omgaan • entretenir des rapports d'amitié avec qn.wij gaan niet met elkaar om • nous ne nous fréquentons paszij kan goed met kinderen omgaan • elle s'y prend bien avec les enfantsmet zijn buren omgaan • entretenir des rapports de bon voisinage4 verkeerd met iets omgaan • ne pas savoir se servir de qc.met wapens om kunnen gaan • savoir manier des armesmet grote geldbedragen omgaan • manipuler de fortes sommeskun je met paarden omgaan? • tu connais qc. aux chevaux? -
11 bed
♦voorbeelden:het bed opmaken • faire le litin bed liggen • être au litnaar bed gaan • aller se couchermet iemand naar bed gaan • coucher avec qn.op bed liggen • être (couché) sur son litontbijt krijgen op bed • recevoir le petit déjeuner au litiemand uit zijn bed trommelen • réveiller qn. en fanfareiemand van zijn bed lichten • arrêter qn. à son domicile en pleine nuit -
12 kunnen
1 [algemeen] pouvoir2 [vermogen, geschiktheid] savoir♦voorbeelden:hij kan het niet meer bijhouden • il est débordédat kan híj doen! • il peut se le permettre, lui!je kunt hier heel lekker eten • on mange très bien, iciu kunt gaan • vous pouvez disposerje kunt gaan! • va-t-en, allez-vous-en!zijn ogen niet kunnen geloven • ne pas en croire ses yeuxhet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.elkaar kunnen vinden • réussir à se mettre d'accordzich in iets kunnen vinden • se reconnaître dans qc.ze kan uren voor zich uit zitten staren • il lui arrive de rester des heures à contempler le videhad jij dat gekund? • tu en aurais été capable?je kunt het of je kunt het niet • c'est une question de compétenceik kan daar niets mee (doen)laat eens zien wat je kunt • montre un peu ce que tu sais fairehij kan er wat van • il est rudement fortichehij kan er niet over uit • il en parle tout le tempswe kunnen er niet onderuit • il n'y a pas moyen d'y échapperhij kan niet meer • il n'en peut plusik kan niet meer van het lachen • je n'en peux plus de rirebuiten iets kunnen • pouvoir se passer de qc.ergens tegen kunnen • (pouvoir) supporter qc.tegen iemand op kunnen • être de taille à se mesurer avec qn.ervan op aan kunnen • pouvoir compter dessuserg goed kunnen leren • avoir une grande facilité pour apprendreniet kunnen liegen • être incapable de mentirniets kunnen onthouden • n'avoir aucune mémoiregoed kunnen paardrijden • être bon cavalier, bonne cavalièregoed kunnen tekenen • avoir un joli coup de crayonhij kan goed zingen • il chante bienhet zou kunnen • ça se pourraitdat kan zo wel • ça peut allerdat kan een andere keer wel • ce sera pour une autre foiszó kan het niet langer • ça ne peut plus durerhet deksel kan er niet af • on, je n'arrive pas à dévisser le couverclehet kan ermee door • ça iradie trui kán gewoon niet • ce pull est immettablehet kan niet op • il y en a en veux-tuze kán me wat! • qu'elle aille se faire voir ailleurs! • ↑ que veux-tu, que voulez-vous que j'en fasse? -
13 clinch
♦voorbeelden:¶ in de clinch liggen met iemand • être aux prises avec qn.in de clinch gaan met iemand • ±entrer en conflit avec qn. -
14 vinden
1 trouver♦voorbeelden:elkaar aardig vinden • se plairewij vonden hem gekleed • nous l'avons trouvé habillédat vind ik nou gemeen • ça, c'est méchantiets goed vinden • approuver qc.ik vind het vandaag koud • je trouve qu'il fait froid aujourd'huiik vind je jurk heel leuk • ta robe me plaît beaucoupik vind haar mooi • je la trouve belleiets noodzakelijk vinden • juger qc. nécessairehet gevonden hebben • avoir trouvé sa voiehet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.zich in iets kunnen vinden • se retrouver dans qc.ergens te vinden zijn • se trouver qp.ik zal hem weten te vinden • je ne le manquerai paszoekt en gij zult vinden • cherchez et vous trouverezzij hebben elkaar gevonden • ils se sont trouvéshoe vind je haar? ik vind er niet veel aan • comment la trouves-tu? je la trouve assez quelconquezich wel (bij, met iets) vinden • se trouver bien de qc.daar zullen ze ook wel iets op vinden • ils trouveront bien une solutionals u het tenminste goed vindt • du moins, si vous le permettezik vind het jammer • je le regrettenergens te vinden zijn • être introuvablevind je niet? • tu ne crois pas?vind je ook niet? • n'est-ce pas?wij vonden het niet nodig een taxi te nemen • nous n'avons pas jugé utile de prendre un taxiik vind het redelijk • cela me paraît raisonnableiemand thuis vinden • trouver qn. chez luiik vind het vervelend dat hij niet komt • cela m'ennuie qu'il ne vienne pasik vind het vervelend voor hem • j'en suis désolé pour luiik vind het erg vervelend • c'est très ennuyeuxik vind het erg vervelend dat je voor niets gekomen bent • je suis désolé que tu sois venu pour rienwat vind jij van haar voorstel? • que penses-tu de sa proposition?ik vind niet dat je moet gaan • à mon avis, tu ne devrais pas y aller -
15 zee
♦voorbeelden:een zee van mensen • une marée humaineeen zee van woorden • un torrent de paroleskalme zee • mer calmede Middellandse Zee • la (mer) Méditerranéeruwe, woelige zee • mer agitéein volle, open zee • en pleine meraflopende zee • marée descendantezee kiezen • gagner le largewassende, opkomende zee • marée montanteaan zee • au bord de la mermet iemand in zee gaan • s'engager dans une affaireover zee • outre-merover, ter zee • par, sur merde zeven zeeën bevaren hebben • avoir roulé sa bossegeen zee gaat hem te hoog • il ne recule devant rien -
16 gek
gek1〈de〉♦voorbeelden:ja, ik ben daar gek! • tu me prends pour quoi?met iemand, iets de gek steken • tourner qn., qc. en ridiculehet is zoveel waard als een gek ervoor wil geven • une chose vaut autant que ce que l'acquéreur en donneiemand voor de gek houden • se payer la tête de qn.zichzelf voor de gek houden • refuser de voir les choses en facevoor gek staan • avoir l'air ridiculeiemand voor gek zetten • ridiculiser qn.voor gek lopen • avoir l'air d'un fourijden als een gek • conduire comme un foudat is te gek om los te lopen • c'est trop fort〈 spreekwoord〉 één gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden • un fou fait plus de questions qu'un sage (ne donne) de raisons〈 spreekwoord〉 gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen • les murailles sont le papier des fous→ link=buurman buurman————————gek21 [krankzinnig] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 fou/fol/folle♦voorbeelden:1 ik ben me daar gek! • je ne suis pas fou, moi!ben je gek • ça va pas?het is om gek van te worden • c'est à devenir fouzich gek zoeken naar iets • se donner un mal fou pour trouver qc.ik word gek van hem • il me rend fou2 ben je gek! • tu es fou!hij is er gek genoeg voor • il en est bien capablehij is zo gek nog niet als hij er (wel) uitziet • il n'est pas aussi bête qu'il en a l'airdat lijkt me niet gek • ça n'est pas bêtedat is lang niet gek • ce n'est pas si bête que çagekke streken uithalen • faire des bêtiseswat een gekke vent! • quel drôle de type!je kunt het zo gek niet bedenken, verzinnen of … • on a beau se creuser la cervelle, mais …doe maar gewoon, dan doe je (al) gek genoeg • arrête de faire l'imbécilegek staan, zitten te kijken • tomber de (son) hautergens gek van opkijken • en ouvrir de grands yeuxiets geks zeggen • dire qc. d'idiotdat is te gek om los te lopen • c'est complètement idiotdat is van de gekke • c'est complètement dinguehet gekke van de zaak is … • ce qu'il y a de drôle dans l'affaire, c'est que …→ link=oud oudgek zijn op aardbeien • adorer les fraiseshet is nog niet zo gek lang geleden • il n'y a pas si longtemps¶ het moet al gek gaan als … • ce serait bien le diable si …dat is niet gek • c'est pas malte gek, zeg! • terrible!een te gekke meid • une fille du tonnerre -
17 eigen
eigen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ ik was mijn eigenik dacht bij mijn eigen dat • je me suis dit comme ça que————————eigen21 [algemeen] propre3 [vertrouwd] intime (avec)♦voorbeelden:onze eigen literatuur • la littérature de notre pays3 zich iets eigen maken • se familiariser avec qc.met iemand eigen zijn • être intime avec qn. -
18 praatje
♦voorbeelden:1 met iemand een praatje maken • faire un brin de causette avec qn.het praatje gaat, dat … • on dit que …aanleiding geven tot praatjes • faire jaser¶ dat is een praatje voor de vaak • 〈 onbetekenend geklets〉 c'est parler pour ne rien dire; 〈 smoesjes〉 ce ne sont que des bobards -
19 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
20 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nase — 1. Aeingden der Nuos no durch däk uch dän. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 1111. 2. An seiner Nase findet jeder Fleisch. Er ziehe sich also daran, und bekümmere sich nicht um die Nasen (Angelegenheiten) anderer. 3. Auch zwischen Nas und Lippe… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Esel — 1. Als dem Esel zu wohl war, fiel er und brach ein Bein. 2. Als der Esel auss Hunger seinem Treiber Stro auss den Schuhen gezupfft vnnd gefressen, machtens Wolff vnnd Fuchs zur Todtsünd vnnd frassen den Esel. – Lehmann, 741, 43. 3. Alte Esel will … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wasser — 1. Alle kleinen Wasser laufen in die grossen. – Simrock, 11227; Körte, 6528; Braun, I, 4928. »Die kleinen Wasser allgemein laufen in die grossen hinein.« Die Russen: Das Wasser, was die Ladoga der Newa gibt, gibt die Newa dem Finnischen Meerbusen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Freund (Subst.) — 1. Allermanns (Allerwelts) Freund, niemands Freund (jedermanns Geck). – Simrock, 2750; Winckler, X, 16; Eiselein, 185; Kirchhofer, 354; Reinsberg III, 143. Dem Allerweltsfreunde empfiehlt W. Müller: »Willst du der Leute Liebling sein, sei… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Fuss — 1. Am Fuss der Kerze ist s finster. Wir beschäftigen uns oft mit Untersuchungen über die fernsten Dinge und übersehen dabei das Naheliegendste. 2. Auf Einem Fusse kann man nicht heimgehen. Die lieber zwei Schoppen trinken sollen oder – wollen. 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon