-
1 vivre
vivre1 [vievr]〈m.〉♦voorbeelden:couper les vivres à qn. • iemands toelage stoppen————————vivre2 [vievr]1 leven ⇒ voortbestaan, duren2 zich in leven houden ⇒ zich voeden, in zijn onderhoud voorzien3 wonen♦voorbeelden:être facile à vivre • makkelijk zijn in de omgangvivre vieux • een hoge leeftijd bereikencette mode a vécu • deze mode is voorbijje vais lui apprendre à vivre • ik zal hem eens mores lerense laisser vivre • Gods water over Gods akker laten lopensavoir vivre • weten hoe men zich gedragen moetqui vive? • wie is daar?〈 spreekwoord〉 qui vivra verra • wie dan leeft, die dan zorgtqn. qui a (beaucoup) vécu • iemand die een rijk leven heeft gehadvivre dans la mémoire des gens • in de herinnering van de mensen voortlevenil faut bien vivre • je moet toch je brood verdienenavoir de quoi vivre • genoeg hebben om van te levenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doormaken ⇒ voelen, ondervinden♦voorbeelden:v1) leven2) wonen -
2 vivre avec qn.
-
3 mettre
mettre [metr]1 plaatsen ⇒ leggen, zetten, stellen5 teweegbrengen ⇒ veroorzaken, stichten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:mettre longtemps à cuire • lang moeten kokenles mettre • 'm smeren, ervandoor gaanqu'est-ce qu'il lui met! • die geeft hem van katoen!mettre qn. dedans • iemand erin laten lopenmettre de la bonne volonté à faire qc. • zijn goede wil bij iets tonen〈 informeel〉 mettez, mettons que 〈+ aanvoegende wijs〉 • laten we (nu eens) aannemen dat, stel dat, aangenomen dat→ vue1 zich plaatsen, zetten ⇒ gaan staan, liggen, zitten2 〈+ à〉beginnen (met, te)3 aantrekken ⇒ aandoen, opzetten 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:se mettre debout • opstaan, overeind komense mettre dans une situation délicate • zich in een lastig parket brengense mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsens'y mettre • aan de gang, slag gaanle tout c'est de s'y mettre • alleen het begin is moeilijkne plus savoir où se mettre • in een moeilijk parket zittense mettre après qn. • iemand plagen, voor de gek houdense mettre au beau • mooi (weer) wordense mettre avec qn. • met iemand gaan samenwonense mettre en quatre pour qn. • zich voor iemand uit de naad lopenqu'est-ce qu'on s'est mis! • wat hebben we geschranst!v1) plaatsen, zetten, leggen2) aantrekken [kleding]4) aanzetten [verwarming, radio]5) veroorzaken -
4 zusammenziehen
zusammenziehen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samentrekken ⇒ bij elkaar trekken; optellen♦voorbeelden:Zahlen zusammenziehen • getallen optellen♦voorbeelden: -
5 samenleven
2 [samenwonen] live together♦voorbeelden: -
6 buddy
n. vriend, kennis; kerelbuddy11 maat ⇒ vriend, kameraad————————buddy2〈werkwoord; buddied〉 〈Amerikaans-Engels; slang〉♦voorbeelden: -
7 se mettre avec qn.
se mettre avec qn. -
8 mit jemandem zusammenziehen
mit jemandem zusammenziehenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit jemandem zusammenziehen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский