-
1 leiden
1 [algemeen; ook sport en spel] mener2 [brengen, geleiden; de weg wijzen] conduire3 [m.b.t. wegen] mener (à)4 [besturen, in een richting sturen] diriger♦voorbeelden:een kind aan de hand leiden • mener un enfant par la maintot niets leiden • ne mener à rieneen orkest leiden • diriger un orchestreeen vergadering leiden • présider une réunion -
2 leven
leven1〈 het〉♦voorbeelden:een bruin leven • une vie de cocagneeen dubbel leven leiden • mener une vie doublehet leven wordt steeds duurder • (le coût de) la vie ne cesse d'augmenterzijn eigen leven leiden • vivre sa viedat verhaal is een eigen leven gaan leiden • ce récit est devenu un tout indépendant du contexteeen lekker leventje leiden • se la couler doucedat is een lekker leventje • c'est la belle vieals je leven je lief is • si ta vie t'est précieuseeen lui leventje • une petite vie pépèrenieuw leven inblazen • revitalisereen nieuw leven beginnen • refaire sa viehet ongeboren leven • la vie foetaleeen ongeregeld leven leiden • mener une vie de bâton de chaiseeen teruggetrokken leven leiden • mener une vie retiréeeen verdorven leven leiden • mener une vie dissolueeen vrolijk leventje leiden • mener joyeuse viehij danste alsof zijn leven er van afhing • il dansait comme si c'était une question de vie ou de mortzich het leven benemen, zich van het leven beroven • se suiciderals vrijgezel door het leven gaan • être célibatairezijn leven hangt aan een zijden draad(je) • sa vie pend à un filhet leven erbij inschieten • y laisser la viezo is het leven • c'est la vieiemand het leven laten • laisser la vie sauve à qn.iemand het leven ontnemen • ôter la vie à qn.zijn leven redden • sauver sa viehet leven schenken aan • donner la vie àhoe staat het leven? • comment ça va?voor zijn leven strijden • défendre sa peauzijn leven wagen • risquer sa viemijn leven lang • ma vie durantbij, tijdens zijn leven • de son vivantzich door het leven slaan • se débrouiller dans la viein leven • en vieiets in het leven roepen • mettre qc. sur piedhet leven in het hiernamaals • (la vie de) l'au-delàmet zijn leven spelen • risquer sa vieiemand naar het leven staan • attenter à la vie de qn.om het leven komen • trouver la mortiemand om het leven brengen • tuer qn.uit het leven gegrepen • pris sur le vifvan zijn leven niet • jamais de la vieheb je van je leven! • a-t-on jamais vu ça!voor zijn leven geborgen zijn • avoir du foin dans ses bottes pour le restant de ses jourshij is voor zijn leven ongelukkig • il est malheureux pour la vievoor het leven benoemd • nommé à viezij heeft geen leven bij die man • ce n'est pas une vie (pour elle) auprès de cet hommeeen leven als een luis op een zeer hoofd hebben • vivre comme un coq en pâte〈 spreekwoord〉 zolang er leven is, is er hoop • tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir¶ dat brengt leven in de brouwerij • 〈 het wordt levendig〉 cela met de l'entrain; 〈 de zaken gaan vooruit〉 les affaires prennent tournuretoen begon het lieve leventje • …, ce qui mit le feu aux poudreswat is er een leven op straat! • quelle animation il y a dans la rue!leven maken • faire du tapagezij is in het leven • elle est prostituéenaar het leven tekenen • dessiner d'après natureeen leven als een oordeel • un tapage infernal————————leven21 vivre♦voorbeelden:leeft die vaas nog? • ce vase n'est toujours pas cassé?blijven leven • rester en viemen moet leven en laten leven • il faut vivre et laisser vivrewe moeten daar nog een jaar mee leven • il faudra supporter cela un an encorestil gaan leven • se retirer des affairesin angst leven • vivre dans l'angoissemet deze man valt niet te leven • cet homme est invivablenaar iets toe leven • se réjouir à l'idée de qc.leven tussen hoop en vrees • flotter entre l'espoir et la craintehij leeft van rijst • il vit de rizvan zijn rente leven • vivre de ses renteshij heeft genoeg om van te leven • il a de quoi vivrevan dit vak kun je niet leven • ce métier ne nourrit pas son hommezo waar als ik leef • aussi vrai que j'existezij leven langs elkaar heen • ils vivent chacun de leur côtémen moet ermee leren leven • il faudra bien s'y faire〈 spreekwoord〉 wie dan leeft, die dan zorgt • qui vivra, verra¶ leve de koningin! • vive la reine!dat portret leeft • ce portrait vitdeze romanpersonages leven • les personnages de ce roman sont vrais -
3 leiden
-
4 een teruggetrokken leven leiden
een teruggetrokken leven leiden————————een teruggetrokken leven leidenDeens-Russisch woordenboek > een teruggetrokken leven leiden
-
5 een vrolijk leventje leiden
een vrolijk leventje leiden————————een vrolijk leventje leiden -
6 pijpen
♦voorbeelden:〈 zelfstandig〉 iemand naar zijn pijpen laten dansen • mener qn. par le bout du nez -
7 voeren
♦voorbeelden:wat voert u hierheen? • qu'est-ce qui vous amène ici?dat zou mij te ver voeren • cela me mènerait trop loiniemand bij de hand voeren • mener qn. par la mainhet pad voert naar het dorp • le sentier mène au villageII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [vervoeren] (trans)porter2 [de leiding hebben van, over] commander3 [eten geven] nourrir4 [op stang jagen] charrier♦voorbeelden:de paarden voeren • donner la pâture aux chevauxiemand dronken voeren • enivrer qn.het voeren • l'alimentation→ link=proces proces -
8 ageren
-
9 brengen
ww1) apporter (qc), porter2) mener (qn), accompagnier3) conduire [en voiture]4) mettre [au lit] -
10 leveren
-
11 'm knijpen
'm knijpen -
12 aan het hoofd van de lijkstoet lopen
aan het hoofd van de lijkstoet lopenDeens-Russisch woordenboek > aan het hoofd van de lijkstoet lopen
-
13 achterhoedegevecht
♦voorbeelden: -
14 afbeulen
〈 figuurlijk〉1 éreinter♦voorbeelden:1 iemand afbeulen • mener la vie dure à qn.een afgebeuld lichaam • un corps usézich afbeulen • s'éreinter -
15 ageren
♦voorbeelden:¶ tegen iemands verkiezing ageren • combattre l'élection de qn.tegen iemand ageren • mener une campagne contre qn. -
16 als een pasja leven
als een pasja leven -
17 beest
♦voorbeelden:een lui beest zijn • être paresseux comme une couleuvrede beest uithangen • mener une vie de bâton de chaisebij de beesten af • immondehet beest in de mens • la bête humaineeen beest van een kerel • une vraie brute -
18 boel
boel1〈de〉♦voorbeelden:de (hele) boel erbij neergooien • tout envoyer promenerde boel de boel laten • laisser les choses comme elles sontzijn boeltje pakken • prendre ses cliques et ses claqueslaat de boel maar waaien • et vogue la galèrede boel aan kant maken • mettre de l'ordreer kwamen een boel reacties los • il y eut une foule de réactionseen boel geleerd hebben • avoir beaucoup appriswat een ongeordende boel is dat hier! • quel désordre!het is er een saaie, dooie boel • on y crève d'ennuihet is bij hen een vrijgevochten boel • chez eux c'est la pagaille totalede boel platleggen • faire la grèvede boel verzieken • tout faire foirerde boel aan de gang brengen • mener la dansede boel in de war sturen • brouiller les cartes————————boel2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
19 boot
♦voorbeelden:hij is met de boot weg • il est parti en bateaude boot naar Breskens • le bateau pour Breskensuit de boot vallen • 〈 niet meer meedoen〉 rester sur la touche; 〈 zijn positie verliezen〉 être mis sur la touche〈 figuurlijk〉 de boot is aan! • ça va barder!de boot ingaan • rater son coupiemand in de boot nemen • mener qn. en bateauzich in de boot laten nemen • faire un marché de dupes -
20 campagne
♦voorbeelden:een campagne tegen iemand voeren • mener une campagne contre qn.
См. также в других словарях:
mener — [ m(ə)ne ] v. tr. <conjug. : 5> • Xe; lat. pop. minare « pousser, mener les bêtes en les menaçant », class. minari « menacer » I ♦ Faire aller (qqn, un animal) avec soi. A ♦ MENER À, EN, DANS; MENER (et inf.) . 1 ♦ Conduire en accompagnant … Encyclopédie Universelle
mener — MENER. v. act. (Quelques uns suivant l ancienne ortographe, adjoustent un i dans les trois personnes du present de l indicatif, Je meine, tu meines, il meine, ils meinent.) Conduire, guider. Vous sçavez le chemin, menez nous. si vous n y avez… … Dictionnaire de l'Académie française
mener — Mener, Ducere, Deducere, a Mino minas minare, Ecclesiasticorum verbo. Mener de jour en jour, Diem ex die ducere. Caesar, C est promettre faire quelque chose de jour à autre sans rien tenir. Mener quelqu un en prison, Aliquem in carcerem deducere … Thresor de la langue françoyse
mener — (me né. La syllabe me prend un accent grave quand la syllabe qui suit est muette : je mène, je mènerai) v. a. 1° Faire aller, en allant soi même d un lieu à un autre. Menez moi chez moi dans votre voiture. Mener une femme par la main. • La… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
MENER — v. a. Conduire, guider. Vous savez le chemin, menez nous. Si vous n y êtes jamais allé, je vous y mènerai. Le précepteur qui le menait au collége. Mener un enfant par la lisière. Mener la mariée à l église. Mener une femme par la main. Par… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
MENER — v. tr. Conduire quelqu’un vers un être ou une chose. Vous savez le chemin, menez nous. Si vous n’y êtes jamais allé, je vous y mènerai. Mener un enfant à l’école. Mener la mariée à l’autel. Mener un aveugle par la main. Menez moi chez lui. Mener… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
mener — vt. conduire, emmener, guider, (qq., qc., un enfant, un animal) ; charrier, transporter, (qc., du fumier, du purin ...) ; conduire, faire marcher, diriger, piloter, gouverner, (une machine, un attelage, une barque, un débat...) ; exploiter, gérer … Dictionnaire Français-Savoyard
Mener — BONAPARTE (Napoléon) Bio express : Premier consul à vie puis empereur des Français (1769 1821) «On prétend que la Légion d Honneur est un hochet. Et bien, c est avec des hochets que l on mène les hommes.» Source : Maximes et… … Dictionnaire des citations politiques
mener — v.t. Mener en barque ou en bateau, abuser, tromper, mystifier. / Mener le petit au cirque, forniquer … Dictionnaire du Français argotique et populaire
Mener de front plusieurs actions — ● Mener de front plusieurs actions les mener ensemble, en même temps … Encyclopédie Universelle
Mener joyeuse vie — ● Mener joyeuse vie mener une vie de plaisirs … Encyclopédie Universelle