-
1 shit
mauvais -
2 slecht
♦voorbeelden:een slecht humeur • une mauvaise humeureen slecht mens • un méchant hommeslechte omstandigheden • circonstances défavorableseen slechte voeding • 〈 onevenwichtig〉 une mauvaise alimentation; 〈 onvoldoende〉 une alimentation déficienteslecht aangeschreven staan (bij) • être mal vu (par)iemand slecht behandelen • traiter mal qn.zich slecht gedragen • se comporter malik heb slecht geslapen • j'ai mal dormidat is niet slecht • ce n'est pas malhet loopt nog eens slecht met je af • tu finiras malslecht kunnen rekenen • être faible en calculde zaken staan slecht • les affaires vont malslechter worden • se détériorerde toestand wordt steeds slechter • la situation se dégrade de plus en plusdat ziet er slecht uit • cela s'annonce maleen door en door slecht mens • un homme foncièrement mauvaishoe langer hoe slechter • de plus en plus maldat is slecht voor de lijn • c'est mauvais pour la lignede slechtste van de klas • le dernier de la classehij ziet er slecht uit • il a mauvaise minedat zal slecht gaan • ce sera difficile -
3 vals
1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 faux/fausse; 〈 bijwoord〉 faussement ⇒ 〈m.b.t. zingen ook〉 faux♦voorbeelden:1 iets in een vals (dag)licht stellen • présenter qc. sous un faux jourvalse dobbelstenen • dés pipéseen valse getuigenis • un faux témoignagevals haar • faux cheveuxeen valse naam • un faux nomeen valse piano • un piano désaccordéeen valse plooi • un faux plivalse tanden • fausses dentseen valse Vermeer • un faux Vermeervals beschuldigen • accuser faussementvals getuigen • porter un faux témoignageeen noot vals spelen • faire une faussevals zingen • chanter fauxeen vals lachje • un rire mauvaisiemand vals aankijken • regarder qn. d'un air mauvais -
4 verkeerd
♦voorbeelden:aan de verkeerde kant uitstappen • descendre du mauvais côtéhet verkeerd aanpakken • s'y prendre maliemand verkeerd aanpakken • prendre qn. à rebrousse-poiler verkeerd aan doen te • avoir tort deals er iets verkeerd gaat • en cas de malheurhet komt verkeerd uit • ça tombe malhet loopt verkeerd af • ça tourne maliets verkeerd uitspreken • prononcer mal qc.verkeerd verbonden zijn • s'être trompé de numéroiets verkeerd verstaan • comprendre qc. de travershij was in de oorlog verkeerd • il était du mauvais bord pendant la guerrede verkeerde voorhebben • se tromper de personne→ link=persoon persoonje hoed staat verkeerd • ton chapeau est de travers -
5 dit is een veeg teken
dit is een veeg teken————————dit is een veeg teken -
6 een benauwde droom
-
7 een moeilijk moment doormaken
een moeilijk moment doormaken————————een moeilijk moment doormaken -
8 gebroken
4 [m.b.t. kleuren] cassé5 [onderbroken] interrompu♦voorbeelden:een gebroken stem • une voix briséezich gebroken voelen • être rompuhij is innerlijk gebroken • le ressort est casségebroken van smart • accablé de douleurhij sprak haar in gebroken Frans aan • il lui adressa la parole dans un mauvais français -
9 kwalijk
♦voorbeelden:iemand kwalijk bejegenen • battre froid à qn.neem(t) (u) mij niet kwalijk • excuse(z)-moiiemand iets kwalijk nemen • en vouloir à qn. de qc.kwalijk ruiken • sentir mauvais -
10 lelijk
♦voorbeelden:lelijke gezichten trekken • faire des grimaceslelijk maken • enlaidirlelijk schrijven • avoir une vilaine écritureontzettend lelijk • hideuxhet is lelijk weer • il fait mauvaisiemand uitmaken voor alles wat lelijk is • traiter qn. de tous les nomshet ziet er lelijk uit • ça va maler lelijk aan toe zijn • être bien mal en pointhij is lelijk ziek • il est salement maladezich lelijk vergissen • se tromper drôlementer lelijk naast zitten • se mettre le doigt dans l'oeiliemand lelijk aankijken • regarder qn. de traverswat kijk je lelijk! • quel oeil noir tu fais!daar zal hij lelijk van staan te kijken • il va faire une de ces têtes -
11 moment
♦voorbeelden:op elk moment van de dag • à toute heure (de la journée)op een gegeven, bepaald moment • à un moment donnéde zieke heeft heldere momenten • le malade a des moments de luciditéhet juiste moment kiezen • choisir le moment propiceeen moeilijk moment doormaken • passer un mauvais momentop het verkeerde moment • au mauvais momentheb je een momentje? • tu as une minute?bij momenten • par momentsop dit moment kan ik u niet helpen • pour le moment je ne peux rien faire pour vousop het moment dat • au moment oùop dit moment is hij al ver weg • en ce moment, il est déjà loinop dat moment • à ce moment(-là)geen moment • à aucun momentgeen moment aarzelen • ne pas hésiter une secondegeen moment tijd hebben voor jezelf • n'avoir pas un moment à soimoment! • un moment! -
12 onaangenaam
♦voorbeelden:een onaangenaam gezicht hebben • avoir un visage ingrateen onaangename herinnering • un mauvais souvenireen onaangenaam karakter • un sale caractèreonaangenaam ruiken • sentir mauvais -
13 onsmakelijk
1 [m.b.t. de smaak] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 qui a mauvais goût; 〈 bijwoord〉 de façon peu appétissante2 [m.b.t. het gemoed, gevoel] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 dégoûtant; 〈 bijwoord〉 d'une manière dégoûtante♦voorbeelden:iets onsmakelijk beschrijven • décrire qc. de façon peu appétissante -
14 oog
♦voorbeelden:het oog van de naald • le chas de l'aiguillemet andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeileen blauw oog • un oeil au beurre noiriemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.(niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nuhet boze oog • le mauvais oeilbruine ogen hebben • avoir les yeux marrondat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierreseen glazen oog • un oeil de verregrote ogen opzetten • ouvrir de grands yeuxzijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventreiets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeileen lui oog • un oeil paresseuxeen open oog voor iets hebben • être sensible à qc.geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeilzijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeilzijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeuxogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la têteoog hebben voor • avoir l'oeil pourzijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa pochealleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pourzij maakt haar ogen op • elle se fait les yeuxiemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.de ogen openhouden • garder les yeux ouvertszich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de hontehaar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairsde ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envieiemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.door het oog van de naald kruipen • l'échapper belleoog in oog staan met • se trouver nez à nez avecheb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en facemet de ogen spreken • avoir des yeux expressifsmet de ogen knipperen • cligner des yeuxiemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeuxeen gesprek onder vier ogen • un tête-à-têteuit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vivevoor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertigehet schemert mij voor de ogen • j'ai la vue troublezijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent2 met een half oog iets zien • entrevoir qc.schele, scheve ogen maken, geven • faire des jalouxiemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.zover het oog reikt • à perte de vue〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.het oog treffen • frapper les yeuxaan het oog ontsnappen • se dérober à la vueiets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vuein het oog lopen • se faire remarquerin het oog lopend, vallend • manifestein het oog springen, vallen • sauter aux yeuxmet de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeuxiets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en facede dood onder ogen zien • envisager la mortonder iemands ogen komen • se présenter devant qn.iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-mêmeiets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeuxiemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.op het oog • à première vuezo op het oog • à vue d'oeiliemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vueuit het oog raken • disparaître (aux yeux)iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue(ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeurhij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six¶ in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeurmet het oog op • en vue demet het oog hierop • à cet effetiemand naar de ogen zien • ramper devant qn. -
15 smaak
♦voorbeelden:een fijne smaak hebben • avoir un sens gustatif très développéeen goede smaak hebben • avoir bon goûtdat vlees heeft een slechte smaak • cette viande a mauvais goûteen vieze smaak in de mond hebben • avoir un mauvais goût dans la bouche〈 figuurlijk〉 van iets een vieze smaak in de mond krijgen • être dégoûté par qc.een vreemde smaak hebben • avoir un goût bizarredoor verkoudheid geen smaak hebben • ne pas sentir le goût des aliments à cause d'un rhumegeen smaak hebben • ne pas avoir de goûtde thans heersende smaak • le goût du jourde smaak van iets te pakken krijgen • prendre goût à qc.ieder zijn smaak • à chacun son goûtin de smaak vallen bij … • plaire à …de kamer was met smaak ingericht • la pièce était aménagée avec goûtnaar mijn smaak • à mon goûtnaar eigen smaak • selon son propre goûtkruiden naar smaak toevoegen • assaisonner à volontéiets op smaak brengen • assaisonner qc.2 iets met (veel) smaak nuttigen • manger qc. de bon appétit -
16 smakeloos
♦voorbeelden:smakeloze kleding • des vêtements témoignant de peu de goûteen smakeloos ingericht huis • une maison aménagée sans goût -
17 akelig
-
18 beroerd
-
19 boos
1. bn1) fâché, en colère2) irritable3) malveillant4) mauvais, méchant2. bw1) d'un air fâché, avec colère4) pernicieusement, méchamment -
20 erg
См. также в других словарях:
mauvais — mauvais, aise [ mɔvɛ; movɛ, ɛz ] adj., adv. et n. • malvais 1080; lat. pop. °malifatius « qui a un mauvais sort (fatum) » REM. En épithète, mauvais est le plus souvent avant le nom. I ♦ (Opposé à bon) 1 ♦ Qui présente un défaut, une imperfection… … Encyclopédie Universelle
mauvais — mauvais, aise (mô vê, vê z ) adj. 1° Qui a quelque qualité désagréable ou nuisible, en parlant des choses tant physiques que morales. Mauvais vin. Mauvais goût. Mauvais habit. Mauvais chemin. Mauvaise action. Mauvaise habitude. • C est un… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
mauvais — Mauvais, [mauv]aise. adj. Qui n est pas bon, meschant. Il se dit premierement des choses qui ont quelque vice ou quelque défaut essentiel, tant en physique qu en morale. Mauvais pain. mauvais vin. voilà de mauvaise eau. mauvais repas. mauvaise… … Dictionnaire de l'Académie française
Mauvais Œil — Le mauvais œil est le pouvoir supposé que possède le regard d une personne. Il symbolise le regard envieux ou jaloux des autres. La croyance populaire veut que ce regard provoque divers malheurs. Histoire Le regard assassin , capable d attirer le … Wikipédia en Français
mauvais — Mauvais, Malus, Prauus, Peruersus, Malignus, Nocens. Mauvais et cruel Roy ou Seigneur, Tyrannus. Mauvais et meschant, Deter, siue Deterus. Tu es droictement mauvais, Nec dependes, nec propendes quin malus nequamque sis. Qui est plus mauvais,… … Thresor de la langue françoyse
Mauvais œil — Studio album by Lunatic Released September 28, 2000 … Wikipedia
mauvais — in French terms in English, false, worthless, from Fr. mauvais (fem. mauvaise) bad, 12c., from V.L. malifatius, lit. one who has a bad lot, from L. malum bad (see MAL (Cf. mal )) + fatum fate (see FATE (Cf. fate) ( … Etymology dictionary
Mauvais — (spr. Mowähs), Felix Victor, geb. 1809, wurde 1841 Assistent der Sternwarte in Paris u. 1843 einer der beim Bureau des Longitudes adjungirten Astronomen; entdeckte am 3. Mai 1843 einen Kometen zwischen dem Schwan u. Pegasus, den 7. Juli 1844… … Pierer's Universal-Lexikon
Mauvais — (franz., spr. mowǟ), schlecht. M. plaisant, fader Spaßmacher; m. sujet, schlechtes Subjekt, liederlicher Kerl … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Mauvais œil — ● Mauvais œil influence maléfique … Encyclopédie Universelle
MAUVAIS — AISE. adj. Le contraire de Bon. Il se dit Des choses, tant physiques que morales, qui ont quelque vice ou quelque défaut essentiel. Mauvais pain. Mauvais vin. Mauvaise eau. Mauvais repas. Mauvaise chère. Mauvais habit. Mauvais chemin. Mauvais… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)