-
1 découdre
découdre [deekoedr]♦voorbeelden:¶ en découdre • er op los slaan, op de vuist gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v(los)tornen [naad]2. se découdrev -
2 desserrer
desserrer [deeserree]1 losmaken ⇒ losdraaien, losschroeven♦voorbeelden:desserrer sa prise • zijn greep laten verslappen→ dent1 losgaan1. vlosschroeven, losdraaien2. se desserrerv -
3 décoller
décoller [deekollee]♦voorbeelden:il ne décolle pas d'ici • hij blijft hier maar plakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losgaan♦voorbeelden:1. v2) opstijgen (van) [vliegtuig]3) weggaan5) losmaken, losweken2. se décollerv -
4 dénouer
dénouer [deenoe.ee]1 losknopen ⇒ ontknopen, losmaken2 oplossen ⇒ ophelderen, ontwarren♦voorbeelden:1 losgaan ⇒ los raken, loskomen2 opgelost worden ⇒ beëindigd worden, aflopenv1) losknopen2) oplossen, ontknopen -
5 échapper
échapper [eesĵaapee]1 ontsnappen (aan) ⇒ ontvluchten, ontkomen (aan)♦voorbeelden:〈 onpersoonlijk〉 il lui échappa un cri • hij, zij zuchtte, kreunde (onwillekeurig)cela m' a échappé • dat is me ontgaanil n'y a pas moyen d'y échapper • we kunnen er niet onderuitéchapper à la règle • een uitzondering vormenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ l'échapper belle • er goed, heelhuids van afkomen2 ontsnappen 〈 van gas, stoom, zucht〉 ⇒ stromen, lopen (uit) 〈 van bloed, tranen〉 ⇒ komen (uit) 〈 van klank, geluid〉 ⇒ losgaan 〈 van steken〉♦voorbeelden:2 〈 onpersoonlijk〉 il s'échappait de la cuisine une odeur agréable • er kwam een heerlijke geur uit de keuken1. v2) ontglippen [woord]4) niet invallen [woord]5) opraken [geduld]2. s'échapperv1) ontsnappen3) vervliegen, in rook opgaan -
6 dégrafer
dégrafer [deegraafee]1 losgaan ⇒ losschieten, losraken -
7 délier
-
8 démancher
démancher [deemãsĵee]♦voorbeelden:♦voorbeelden:
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский