-
41 slip
n. SLIP protokol, een protokol voor seriële verbinding met het Internet, een protokol waarmee een volledige verbinding met het Internet via een gewone telefoonlijn mogelijk isslip13 onderrok/jurk♦voorbeelden:slip of the tongue • versprekingmake a slip • een vergissing maken, een misstap begaan〈 spreekwoord〉 there's many a slip 'twixt cup and lip • tussen lepel en mond valt veel pap op de grond; tussen neus en lippen kan een goede kans ontglippen¶ give someone the slip • aan iemand ontsnappen/ontglippen————————slip2〈 slipped〉♦voorbeelden:time slips away/by • de tijd gaat ongemerkt voorbijslip down • naar beneden glijdenslip through • doorschietenslip on something • ergens over uitglijdenslip in/out • naar binnen/buiten glippenslip off • wegglippenslip from • ontglippen aanslip past someone • langs iemand glippenslip through one's fingers • door zijn vingers glippenslip up • zich vergissenslip into/out of a dress • een jurk aanschieten/uittrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schuiven ⇒ slippen, laten glijden3 (onopvallend) toestoppen/geven♦voorbeelden:slip one's foot • uitglijdenslip one's memory/mind • vergetenslip on something comfortable • iets gemakkelijks aanschieten -
42 stiff
adj. stijf, stroef; stevig; moeilijk; overdreven; pijnlijk--------adv. Door en door, intens, tot de dood--------n. lijk (slang); een grote sufferdstiff1————————stiff2〈 stiffness〉2 vastberaden ⇒ koppig, halsstarrig3 stram ⇒ stijf, stroef4 stijf ⇒ stug, vormelijk, gereserveerd5 zwaar ⇒ moeilijk, lastig6 sterk ⇒ stevig, krachtig7 (te) groot/erg ⇒ overdreven, onredelijk♦voorbeelden:1 a stiff collar • een stijve/gesteven boordstiff and stark • stijf en stramII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:————————stiff3♦voorbeelden:scare someone stiff • iemand de stuipen op het lijf jagen -
43 tulip
-
44 upper
adj. bovenste; op hoger liggend gebied, binnenland--------n. pepmiddelupper1[ uppə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————upper21 hoger ⇒ boven-, opper-2 meer noordelijk/landinwaarts/stroomopwaarts gesitueerd ⇒ hoger gelegen3 belangrijker ⇒ hoger geplaatst, superieur♦voorbeelden:upper lip • bovenlipUpper Chamber • Hogerhuishave/get/gain the upper hand of • de overhand hebben/krijgen/nemen opthe Upper House • het Hogerhuis; Senaat, Eerste Kamer〈 voornamelijk formeel〉 the upper regions • de hogere regionen, de lucht -
45 work
adj. van het werk--------n. werk; arbeid; beroep; werkplaats; handenarbeid; arbeid; handeling; inspanning--------v. werken; arbeiden; aan het werk zetten; lopen, functioneren; veroorzaken; leiden; oplossen; langzaam vooruit komenwork1[ wə:k]2 borduur/hand/naaldwerk♦voorbeelden:have one's work cut out (for one) • ergens de handen aan vol hebbenset to work • aan het werk gaan/zettenset about one's work in the wrong way • verkeerd te werk gaanat work • aan het werk; op het/zijn/haar werkmen at work • werk in uitvoeringbe in regular work • vast werk hebbenthis must be the work of the cat • dit heeft de kat vast gedaanthe work of an hour/a day • een uur(tje)/dag werkout of work • werkloos〈 spreekwoord〉 all work and no play makes Jack a dull boy • 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is; de boog kan niet altijd gespannen zijnII 〈 meervoud〉1 oeuvre ⇒ werken, verzameld werk♦voorbeelden:¶ 〈 slang〉 give someone the works • iemand f onder handen nemen; 〈 in het bijzonder〉 iemand om zeep helpen〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot the works • alles op alles zetten, alles riskerenit's in the works • er wordt aan gewerkt→ public public/————————work2♦voorbeelden:the scheme didn't work • het plan werkte nietwork away • (druk) aan het werk zijnwork on • doorwerkenwork against • tegengaan/werken, belemmerenwork at • werken aan, zijn best doen opit works by electricity • het loopt op elektriciteitwork on • werken aan, bezig zijn metwork to • werken volgens/aan de hand vanwork (up)on • van invloed zijn op, doorwerken in/opwork with • (samen)werken metwork round to • toe werken naar/aansturen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verrichten ⇒ tot stand brengen, bewerkstelligen3 in werking zetten ⇒ aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden5 bewerken ⇒ kneden, werken met7 (op)naaien ⇒ stikken, borduren♦voorbeelden:3 work a district • een district afwerken/reizenwork a farm • het boerenbedrijf uitoefenenwork a mine • een mijn exploiterenworked by steam • met stoom aangedrevenwork one's way to the top • zich naar de top werken5 work clay • kleien, boetserenwork someone to tears • iemand in huilen doen uitbarsten -
46 cheiloplasty
n. Plastische chirurgie in lip -
47 cheiloschisis
n. hazelip, gespleten lip -
48 chilitis
n. ontsteking van de lip -
49 labionasal
adj. lip-neus-; uitspreken via lippen en neus (in fonetica)--------n. Klank door middel van lippen en neus (bij fonetica) -
50 labiovelar
adj. lip-huig-, uitspreken via lippen en huig (in fonetica)--------n. uitgesproken klank door middel lippen en huig (in fonetica) -
51 labret
n. lipsieraad van hout, steen of ander materiaal; lipsieraad in geperforeerde lip aangebracht -
52 labrum
n. lip, lipachtig; insectenlip (in zoölogie); versierd romeins bad -
53 blank contact lug
loze lip -
54 tag
aansluitlipidentificatieaanhangsellip
См. также в других словарях:
LIP — LIP; lip·a·rid·i·dae; lip·a·ris; lip·a·rite; lip; lip·id; lip·i·do·plast; lip·i·do·sis; lip·i·do·some; lip·in; lip·less; lip·o·gram; lip·o·gram·mat·ic; lip·o·gram·ma·tism; lip·o·gram·ma·tist; lip·pen; lip·per·ings; lip·pia; lip·pi·ness;… … English syllables
Lip — (l[i^]p), n. [OE. lippe, AS. lippa; akin to D. lip, G. lippe, lefze, OHG. lefs, Dan. l[ae]be, Sw. l[ a]pp, L. labium, labrum. Cf. {Labial}.] 1. One of the two fleshy folds which surround the orifice of the mouth in man and many other animals. In… … The Collaborative International Dictionary of English
lip — [lip] n. [ME lippe < OE lippa, akin to MDu lippe < IE base * leb , to hang loosely, lip > L labes, a falling, labium, lip] 1. either of the two fleshy folds forming the edges of the mouth 2. anything like a lip, as in structure or in… … English World dictionary
lip — W2 [lıp] n [: Old English; Origin: lippa] 1.) one of the two soft parts around your mouth where your skin is redder or darker upper/lower/top/bottom lip ▪ His bottom lip was swollen. ▪ She had big eyes and full lips (=large and round lips) . ▪… … Dictionary of contemporary English
lip — [ lıp ] noun *** 1. ) count one of the two edges that form the top and bottom parts of your mouth: His thin red lips stretched into a smile. 2. ) count the place on the edge of a glass or container where you pour out liquid: Careful, the lip of… … Usage of the words and phrases in modern English
Lip- — vor Konsonanten auch Lipo [griech. lípos = Speck]: Bestimmungswort von Zus. mit der Bed. »Fett«. * * * lip , Lip : ↑ lipo , Lipo . * * * lip , Lip : ↑lipo , ↑Lipo . li|po , Li|po , (vor Vokalen auch:) lip … Universal-Lexikon
lip — ► NOUN 1) either of the two fleshy parts forming the edges of the mouth opening. 2) the edge of a hollow container or an opening. 3) informal impudent talk. 4) another term for LABIUM(Cf. ↑labium). ► VERB ▪ (of water) lap a … English terms dictionary
lip- — lip(o) élément, du gr. lipos, graisse . ⇒LIP(O) , (LIP , LIPO )élém. formant I. Élém. tiré du gr. ( ) , de « graisse, corps gras », entrant dans la constr. de subst. et d adj. appartenant notamment à la biol. et à la méd. A. [Le 2e élém. n est… … Encyclopédie Universelle
Lip's — est un groupe féminin de Jpop, actif de 1990 à 1992, composé de trois idoles japonaises. Fin 1990, elles forment un groupe commun avec le trio Rakutenshi et la soliste Rumi Shishido, le temps d un single et d un album de noël, sous le nom… … Wikipédia en Français
Lip — Lip, v. t. [imp. & p. p. {Lipped} (l[i^]pt); p. pr. & vb. n. {Lipping} ( p[i^]ng).] 1. To touch with the lips; to put the lips to; hence, to kiss. [1913 Webster] The bubble on the wine which breaks Before you lip the glass. Praed. [1913 Webster]… … The Collaborative International Dictionary of English
Lip — Lip, v. t. To clip; to trim. [Obs.] Holland. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English